Benauwd in het midden ~ W. M. van Koppen red.

Het kan verkeren. In mijn halfslachtige streven om bij te houden wat F.R. Ankersmit overal aan opiniestukken publiceert, stuitte ik ditmaal op het tijdschrift van het wetenschappelijke bureau van het CDA.

Voor wie deze afkorting niet meteen iets zegt. Het Christen-Democratisch Appèl (CDA) is, met de voorgangers daarvan, de politieke partij die in Nederland al de macht heeft sinds Noach de Ark uitscheepte. Zulks is niet heel gezond voor een land, net wat u zegt. Slechts in de jaren 1994 — 2002 werden de Christendemocraten in de oppositie gedwongen. En blijkbaar was die ervaring zo traumatisch, dat de partij zich tegenwoordig ten koste van alles aan de macht vastklampt. Zelfs al moet daar voor geregeerd worden met een bende aan baantjesjagers, machtswellustelingen, en loslopende gekken, zoals wijlen de Lijst Pim Fortuyn ooit bevatte. Of anders wel met populist Wilders, in 2011, en de lui die zijn bekrompen wereldbeeld delen.

Dit tijdschrift is daarmee te lezen een verzameling rapporten aan een machthebber die zich realiseert dat zijn macht misschien niet meer vanzelf spreekt. Er is namelijk iets met de middenklasse aan de hand. Die lijkt op drift te zijn, en bij elke verkiezing op weer andere partijen te stemmen. Terwijl in die middenklasse nu juist vanouds de CDA-stemmers te vinden zijn. Ook al stemmen die daarmee misschien wel tegen hun eigen belangen in.

Alle democratieën, en Nederland al helemaal, worden namelijk door de middenklassen gedragen. Die betalen alle belasting — de armen zijn te arm, de rijken huren fiscalisten in om niet te hoeven — en krijgen daar in verhouding ook nog het minst voor terug. Omdat zij het minst van de sociale voorzieningen gebruik maken, bijvoorbeeld.

Dus buitelen de analyses, prognoses, en voorspellingen over elkaar heen in dit tijdschrift. Loopt de middenklasse echt weg? Wat is er aan de hand? Hoe is die groep te paaien? Is er nog wel sprake van éen groep? Moet het CDA nog meer gaan hameren op het gezin als hoeksteen van de samenleving?

Tussen al deze opinies en opinietjes kwam Ankersmit uitleggen wat het verschil is tussen democratieën die leven naar het Rijnlandse model, en de naties die in de Anglosaksische traditie staan. Dat is het verschil tussen overleg, egaliteit en lange termijn-denken, en machtswellust, overdreven krachtsvertoon en het ongezonde streven naar winsten op korte termijn, aldus de theoretisch historicus.

Tsja.

Was hij toch wat weinig kritisch over de uitverkoop van publieke diensten aan marktpartijen — zo’n typisch Anglosaksisch fenomeen — waar het CDA zo zelden vies van bleek. Of de kritiek moet wel erg tussen de regels door gegeven zijn, wat Ankersmit tot een beter politicus zou maken dan mij eerder was opgevallen. Maar toch, als een partij altijd de macht heeft gehad, is ook alles wat mis is in een land aan die mensen te wijten.

Benauwd in het midden
Christen Democratische verkenningen
Zomer 2008

308 pagina’s
Boom Tijdschriften, 2008

Idea of History ~ R.G. Collingwood

Elke opleiding vergt een herstelperiode, en daarin kan zich de vraag opdringen wat de scholing nu precies waard was. Meestal duurt zo’n herstelperiode aanzienlijk langer dan de lestijd. Bij sommige mensen komt er zelfs helemaal nooit genezing.

Eén van de opleiders waar ik me nog altijd tegen verzet, is F.R. Ankersmit. Die gaf me het vak ‘Theoretische geschiedenis’, en tentamineerde dit zo, dat het buitengewoon loonde om zijn denkbeelden ad verbatim te reproduceren. Terwijl Ankersmit toentertijd behoorlijk in Haydon White was, en diens ideeën over wat geschiedenis is op zijn zachtst gezegd merkwaardig waren.

Geschiedenis zien als een tekst? W.T.F.?

Ankersmit deelde in zijn leerboek White en andere theoretici bij verschillende denkstromingen in. En daarvan konden maar weinig zijn goedkeuring dragen. Zo was de Britse geschiedfilosoof R.G. Collingwood volgens hem een typische hermeneuticus, en kleefden er vele bezwaren aan diens idee dat een historicus zich vooral hoort in te leven in het verleden, en de historische actoren.

Zo’n banvloek heeft dus als gevolg dat ik jaren bij een toch zeker interessant boek als The Idea of History ben weggehouden. Collingwood deed daarin weliswaar in principe hetzelfde als Ankersmit in zijn leerboeken — beide keken hoe historici en filosofen het verleden benaderden als studiemateriaal — maar dit boek is tenminste leesbaar geschreven. En Collingwood keek ook naar de allereerste historici, om na te gaan hoe deze Grieken en Romeinen werkten. Of onderzocht waarom er in sommige perioden nauwelijks oprechte belangstelling voor een objectieve benadering van het verleden is.

Kenmerkend voor het vak nu zijn in de eerste plaats denkbeelden die er in de negentiende eeuw over geschiedschrijving zijn gevormd. Maar grappig is dan weer dat zowel Collingwood als Haydon White zich ook op denkbeelden van de Italiaan Giambattista Vico [1668 – 1744] beriepen, terwijl Ankersmit die vrijwel geheel negeert.

Zo parafraseert Collingwood een prachtig, en wat mij betreft tijdloos, overzicht van de fouten die Vico andere historici nogal eens tegen de geschiedenis zag maken.

  1. Overdreven opinies aangaande het verleden, dat wil zeggen: het vooroordeel om de rijkdom, macht, grandeur etc. te overdrijven van de periode of van het gebied dat de historicus bestudeert;
  2. Nationalisme, en de bijbehorende neiging het verleden bij te kleuren en daarmee negatieve ontwikkelingen te verwaarlozen;
  3. Kleuring door scholing. Ofwel het gegeven dat een academisch gevormde geleerde makkelijk kan menen dat iedereen overal precies dacht als hij;
  4. Het verkeerd terugredeneren naar de bron. Ofwel het gegeven dat als in twee of meer landen vergelijkbare ideeën of instituties opkomen, historici gauw menen dat het ene land dit van een ander heeft overgenomen. Terwijl zo’n ontwikkeling ook autonoom kan plaatsvinden;
  5. Het vooroordeel dat vroegere historici meer van een verleden kunnen weten dat dichter bij hen lag dan wij; [68-69]

Bij het opstellen van al die geschiedeniscanons in Nederland, en helemaal bij die in Friesland, is nogal eens gezondigd tegen de eerste twee fouten.

En goed, dan zijn er vele andere fouten die historici en anderen kunnen begaan tegen het verleden. Zoals de vertekening die sociologen inbrengen als ze vroegere zeden vergelijken met die van nu, omdat zij zo impliciet het idee kunnen aanbrengen dat er vooruitgang is, zo denk ik dan — geschiedschrijving is gauw teleologisch.

Wat dit boek niet bracht, was het inzicht tot welke resultaten Collingwood’s benadering van de geschiedenis leidde. Ik bedoel, het is éen ding om iemand te zien uitleggen hoe het verleden bekeken moet worden, en dat er inleving nodig is, maar dit is nog iets anders als zien welke resultaten dat theoretische ideaal precies opleverde.

Maar daartoe zou ik dus ander werk van hem moeten lezen, zo dit bestaat.

Ander nadeel van dit boek is nog dat het postuum werd samengesteld, en zeker aan het einde beschouwingen overlappen met eerdere stukken.

R.G. Collingwood, The Idea of History
339 pagina’s
At the Clarendon Press 1951, oorspronkelijk 1946

Macht door representatie ~ F.R. Ankersmit

Waarom werkt de democratie niet goed? Omdat het grootste probleem binnen onze maatschappij is dat politieke besluiten altijd zo veel onbedoelde gevolgen met zich meebrengen. Handelingen desintegreren. Nooit eerder is de afstand tussen intentie en het resultaat van ons collectief handelen zo groot geweest.

Deze, en nog vele andere verrassende uitspraken doet de Groninger hoogleraar Frank Ankersmit in dit boek, dat daardoor nogal verfrissend was om te lezen. Er even van afgezien dat toch nogal wat filosofische basiskennis verondersteld wordt bij de lezer, en die ook in staat moet zijn Franse citaten te ontcijferen.

Ankersmit probeert in de reeks Exploraties aan te tonen dat de gebruikelijke politieke filosofie impotent is geworden, omdat daarin nooit het besef leefde dat in een democratie de politiek maar een beperkte invloed heeft. En toen dit uiteindelijk wel beseft werd, leidde dat tot een merkwaardig paradoxaal beleid. Zoals in het idee dat door privatisering en andere deregulering de overheid meer greep op de werkelijkheid zou krijgen; altijd nog in dat streven naar beheersing. In Macht door representatie bepleit de schrijver daarom de voordelen van een esthetische politieke filosofie.

In zo’n esthetische filosofie ligt het accent op afstand en vermijding. Dit maakt het dan beter mogelijk om te begrijpen wat macht inhoudt, bijvoorbeeld. Omdat niet alleen de macht- en beheersmechanismen bestreken worden, maar ook al die eerder onbedoelde gevolgen; de censuur zowel als de zelfcensuur die daar mede het gevolg van zal zijn.

En het is prettig om politiek eens zo uitgelegd te krijgen. Want, waar Vuijsje of Mak eerst de werkelijkheid beschreven en van daaruit algemenere conclusies probeerden te betrekken, slaagden ze daar eigenlijk niet in. Ankersmit daarentegen probeert eerst die algemene principes te verwoorden, en reikt mij daarmee een heel nieuw gereedschap aan voor analyses.

Wel moet gezegd worden dat Ankersmit zelf zijn methode dan vooral toepast om het politieke bedrijf in Nederland te kraken, in de schaarse praktijkvoorbeelden die hij geeft. Al komt hij daarbij soms toch tot heel verrassende conclusies. Zo vindt hij merkwaardig aan de IRT-enquête dat daarin de wetgevende macht de uitvoerende macht aanklaagt, terwijl de fout nu net bij de wetgever lag; die zadelde de opsporingsdiensten met een onwerkbaar drugs- en opsporingsbeleid op.

Maar zijn esthetische politieke filosofie leidt hem er ook toe om de meeste mogelijkheden tot hervormingen te zien in de politieke partij. Want, de staat is te star en machtig, en de bevolking van buitenaf nauwelijks tot ander gedrag aan te zetten.

En dat vind ik dan weer bijna naïef gedacht. Als politieke partijen in Nederland op het moment meer zijn dan uitzendbureaus voor leuke baantjes in de publieke sector, hebben ze dat mij goed verborgen weten te houden. Beleid is daar niet eens secundair, maar komt hoogstens op een derde plaats. Na de machtshonger en de verdeling van baantjes.

Er nog even van afgezien dat om carrière in de politiek te maken een morele corruptie nodig is, die nu juist nooit met macht beloond zou mogen worden.

F.R. Ankersmit, Macht door representatie
Exploraties III: politieke filosofie

328 pagina’s
Uitgeverij Kok Agora / Pelckmans, 1997


Onder voorbehoud ~ Paul de Wispelaere

Paul de Wispelaere was mij vooral bekend als auteur van sterk autobiografisch geïnspireerde fictie. Dit was een eerste kennismaking met zijn meer wetenschappelijke werk, en die viel me niet altijd mee. De auteur denkt nogal slordig soms.

Het boek bevat onder meer stukken over Boon, Nescio, Enzensberger, en Arguedas. Daar zal ik het niet over hebben. Mij intrigeerde meer wat ook de blurb als belangrijkste thema aanduidt. De Wispelaere maakte nogal een nummer van de relatie tussen werkelijkheid en fictie, in deze bundel essays.

Dit is voor mij reden om hier maar op twee artikelen in te gaan. ‘Over leugen en waarheid in het autobiografische schrijven’, en ‘Over geschiedschrijving en fictionalisering’.

In dat eerste essay legt De Wispelaere uit dat er goede redenen bestaan om te veronderstellen dat auteurs altijd autobiografisch schrijven. Zelfs verzonnen verhaaltjes onthullen veel over bedenker daarvan.

Maar dan is er nog dat speciale genre van de autobiografie die ook autobiografie heet. En ook daarover leven volgens De Wispelaere grote misverstanden. Het verkoolde alfabet, zijn deel uit de prestigieuze reeks privé-domein, was namelijk in de eerste plaats een boek, met alle vormeisen die een goed boek volgens hem stelde. De autobiografische onthullingen erin stonden daarmee in dienst van de tekst, en niet andersom. Dus hoefde de auteur, bij gelegenheid, ook niet alles wat hij beschrijft ‘echt’ te hebben meegemaakt.

Zo zou ik, in principe en tot op zekere hoogte, van elke passage de samenstelling na kunnen gaan van de met elkaar verweven, verzonnen, halfverzonnen, uit andere bronnen afkomstige, vermoede, vaag herinnerde en levensechte bestanddelen van wat, binnen de autobiografische ruimte van het boek, als een waarheidsgetrouw zelfportret is opgevat. [102]

De Wispelaere balanceert hiermee, wat mij betreft, op een wat slap koord. Zijn excuus is op de keper beschouwd niet meer dan het literaire equivalent van wat de kroegzwetser doet om diens verhalen wat grappiger, of memorabeler te maken. Ik weet natuurlijk wel dat het zo werkt, maar de schrijver moet het me ook weer niet gaan inpeperen — Al zit ik evenmin te wachten op een levensechte autobiografie van een schrijver, omdat die vooral zal bestaan uit reeksen aan identieke dagen waarin deze roerloos achter zijn bureau zit te denken.

Paul de Wispelaere kukelt van zijn slappe koord af als hij zijn strikt artistieke visie doortrekt naar de geschiedschrijving. En hij in het essay ‘Over geschiedschrijving en fictionalisering’ moeite gaat doen om aan te tonen dat werkelijk alle schrijven autobiografisch is, zelfs de boeken over de geschiedenis.

Medestanders voor dit idee vindt hij vervolgens bij de historici Simon Schama en F.R. Ankersmit. En dat is een nogal onhandig gekozen duo. Laurel & mr. Hyde. Kaïn & Wiske. Als student heb ik bijvoorbeeld nog op tentamen bij Ankersmit moeten uitleggen waarom Schama een oninteressante historicus is.

Schama heeft bij sommige vakbroeders een veel minder hoge status dan onder het brede publiek, omdat hem verweten wordt geen nieuwe vragen aan het verleden te stellen. Zijn kracht ligt in de presentatie, en popularisering, van het inmiddels overbekende. Vanzelfsprekend zal hij daarom elke bewezen literaire truc denkbaar gebruiken in de presentatie van zijn materiaal. Maar De Wispelaere heeft de werkwijze van Schama dus te zeer gelijkgesteld aan die van de gemiddelde historicus, en daar veel te vergaande conclusies aan verbonden.

Dat Ankersmit ook in zijn essay terugkomt, heeft als dan weer reden dat deze historicus een tijd in Haydon White was, en diens boodschap breed verkondigde. Die theoreticus ging ooit zelfs zo ver om de geschiedenis gelijk te stellen aan een tekst. Een tekst die te bestuderen was met in de literatuurtheorie ontwikkelde methoden.

Nog immer hoop ik dat het verleden ooit nog eens op subtiele wijze wraak neemt op de bedenker van deze ergerlijke kul. Niets ernstigs hoor. Maar er mag best eens een steen van een middeleeuwse kerk vallen als hij langsloopt, of een antiek vloerdeel mag het krakend begeven. Als die tekst uit het verleden maar een schram en een blijvend litteken oplevert.

Dus dat zowel Schama en Ankersmit volgens De Wispelaere hetzelfde lijken te verkondigen, is eerder toeval dan iets anders. En dat deze auteur vervolgens hun beider ideeën representeert als dé visie die er onder historici leeft, is nogal pijnlijk. Om het vriendelijk te houden. Waarmee trouwens niet gezegd is dat historici niet de beperkingen van hun methoden zouden zien — daar is zelfs een eeuwigdurende discussie over.

Paul de Wispelaere, Onder voorbehoud
Essays

207 pagina’s
Uitgeverij Atlas, 2003

Spiegel van het verleden ~ F.R. Ankersmit

Dit was een wat curieus werk om te lezen, omdat grote delen ervan enkel een uitwerking lijken van ideeën uit Ankersmit’s leerboek Denken over geschiedenis. En over dat boek, plus de bijbehorende hoorcolleges, heb ik ooit al eens met goed gevolg tentamen afgelegd.

Bovendien is een van de centrale vragen uit De spiegel van het verleden mij ook niet vreemd, en onderdeel geweest van mijn verdere academische vorming. Ankersmit onderzoekt namelijk onder meer waarin de traditionele wetenschapsfilosofie zich onderscheidt van de geschiedfilosofie.

Antwoord daarop is dat wetenschapsfilosofen zich vooral met exacte wetenschappen bezighouden, ofwel naar onderzoek kijken waarvan de resultaten ook elders ter herhalen moeten zijn. Exacte wetenschap streeft naar een conformisme, waarin iedereen zo veel mogelijk dezelfde ideeën over de [ontsluiting van de] werkelijkheid heeft.

Maar, voor de geschiedtheorie gaat dit nu juist niet op. Historici zullen het verleden altijd beschouwen met ideeën uit hun eigen tijd, wat de geschiedschrijving per definitie een discussie zonder eind maakt. Al over zeg veertig jaar is de cultuur subtiel zo veranderd dat net even anders naar vroeger gekeken zal worden, en accenten verschuiven. Dit maakt conformisme onder historici dus vrijwel onmogelijk, of hoogstens een tijdelijke zaak.

Toch werken historici wel degelijk rationeel, aldus Ankersmit. Maar hun werk kan nu juist ook een unieke waarde ontlenen aan hun originaliteit, en dus hun subjectieve manier van kijken.

En dat is een troost.

F.R. Ankersmit, De spiegel van het verleden
Exploraties I: geschiedtheorie

277 pagina’s
Uitgeverij Kok Kampen, 1996


Sublieme historische ervaring ~ Frank Ankersmit

Het gebeurt nooit, maar toevallig werd een boek met een prijs bekroond terwijl ik het aan het lezen was. De theoretisch historicus Frank Ankersmit won hiermee de Socrates Wisselbeker dit jaar. Hij heeft met De Sublieme historische ervaring het meest meest urgente, oorspronkelijke, en prikkelende filosofische boek van 2007 geschreven.

Aldus de jury.

Zoiets is vrij confronterend als je zelf inhoudelijk toch behoorlijk wat moeite hebt met het boek.

Verder meent de jury dat Ankersmit op bijna elke bladzijde een onverwachte en tegendraadse gedachte poneert. Maar juist die stelling roept bij mij het idee op dat de juryleden blijkbaar niet zo veel gelezen hebben in hun leven. Laat staan dat ze zelfs eens hebben nagedacht.

Zo is een fundamenteel probleem van dit boek voor mij dat me ontgaat waar Ankersmit nu precies naar zoekt. Goed, een belangrijke vraag voor hem is waarom wij toch zo veel belangstelling voor het verleden zouden kunnen hebben. Maar ik snap niet waarom het als antwoord nodig is daartoe enkele historici heilig te verklaren. Mannen als Burckhardt, Huizinga, en de onvermijdelijke Tocqueville brachten iets extra’s. Akkoord. Maar zou dat nu echt komen omdat zij historische ervaringen hadden beleefd van een werkelijk sublieme aard?

Daar nu geloof ik werkelijk helemaal niets van. Ankersmit’s interpretatie van Huizinga’s motivaties riekt trouwens naar amateurpsychologie van de bedenkelijkste soort. Hij zou als historicus bovendien moeten weten dat enige huiverigheid geboden is om zo stellig oorzaken aan te wijzen voor uitkomst.

Het klinkt badinerender dan ik het bedoel, maar de meeste historici zullen tijdens hun onderzoek weleens een historische sensatie doormaken. Dan lijkt er ineens even een verhevigd contact met het verleden te zijn. En gelukkig ook maar. Anders wordt hun vak onmogelijk droog. Maar het lijkt me onzin om gradaties in die ervaring aan te brengen. Bovendien is taal een onhandig abstract vehikel om over te brengen waaruit zo’n ervaring bestaat — ook al is het dan het enige middel voorhanden. Om die conclusie te trekken, hoeft niemand al de filosofen te lezen waar Ankersmit bij uit winkelen is gegaan.

En windowshoppen deed hij. Dat moet ook wel. Filosofie is in de twintigste eeuw steeds meer taalfilosofie geworden. En in al dat gezever over taal is er geen ruimte voor georeer over ervaring, laat staan de historische ervaring. Om nog maar te zwijgen over die alles overtreffende sublieme historische ervaring.

Dit boek biedt daarmee vooral een intellectuele zoektocht naar wat anderen dachten, en wat dit waard is. Ankersmit in Verwonderland is het, maar dan onnoemelijk vervelend, want de auteur verbaast zich zelden ergens over. Mede daardoor wordt tijdens zijn betoog menig doodlopend steegje ingewandeld. Waardoor Ankersmit gelukkig soms ineens opgelucht opmerkt dat hij nu maar eens afscheid moet nemen van al die stromingen in de theorie, en zelfs eens naïef dient te durven zijn.

Laten we daarom met grote scepsis kijken naar al die vaak even nutteloze als omslachtige producten van de transcendentalistische bureaucratie, zoals de hermeneutiek, de semiotiek, het structuralisme, het poststructuralisme, de tropologie, het deconstructivisme, het textualisme, het contextualisme en wat dies meer zij. Het wordt tijd dat we inzien hoezeer we de laatste vijftig jaren zijn bestookt door een eindeloze reeks van transcendentalistische monsters, het ene nog lastiger te begrijpen dan andere, en dat al die intellectuele monsters eigenlijk meer de aandacht op zichzelf vestigden dan onze ogen te openen voor de sublieme mysteries van het verleden zelf. [100]

De pluralis majestatis in bovenstaand citaat is trouwens geheel voor Ankersmit’s rekening.

Terzijde, maar bovenstaande stijlvorm ergerde mij nogal, bij het lezen van dit boek. Vooral omdat hij dat ‘we’ niet alleen gebruikte om zichzelf majesteitelijk te vermenigvuldigen. Het ‘we’ is bij Ankersmit ook vaak een verpleegsters-wij; gebruikt als wij even een vies medicijn moeten doorslikken, vanzelfsprekend zonder dat zuster daaraan meedoet.

Enfin.

De laatste zin van dit boek — die duidelijk bedoeld is als uitsmijter — begreep ik ook al niet.

Politiek is de alfa en de omega van alle geschiedenis. [421]

Ik deel deze visie geen moment. Voor mij is de ontwikkeling en toepassing van techniek het meest unieke aan alle geschiedenis. Want dat mensjes die eenmaal de macht hebben, deze kunnen misbruiken, met allerhande leed tot gevolg, vind ik niet zo heel boeiend. Hoogstens leert de geschiedenis mij wat patronen in machtsmisbruik te herkennen; zonder dat die iets zeggen over de mogelijkheid op herhaling.

Nu begrijp ik wel dat Ankersmit die uitspraak doet. Maar dat is iets anders. Hoewel hoogleraar in de theorie van de geschiedenis te Groningen, was Ankersmit bijvoorbeeld partij-ideoloog van de VVD. Al verdween het Liberaal manifest, dat hij mede hielp opstellen in 2005, al betrekkelijk snel in de vergetelheid — waarschijnlijk omdat het niet populistisch genoeg was voor de koers van de partij op dat moment.

Thans roert hij zich menigmaal als opiniemaker in de kolommen van de Nederlandse couranten. Dat is vast een leuke ervaring. Voor hem. Van verdere waardeoordelen onthoud ik mij, laat staan zijn daden filosofisch te gaan duiden.

Vorige week schreef Ankersmit nog in de courant dat we in een dictatuur leven.

Frank Ankersmit, De sublieme historische ervaring
432 pagina’s
Historische Uitgeverij, 2007

Tegen de waarheid in de politiek ~ F.R. Ankersmit

Zelden lees ik iets uit vrije wil dat me hard weer in de schoolbanken terugplaatst. Maar bij deze lezing van de theoretisch historicus Frank Ankersmit was dit toch het geval.

Hierbij speelt mee dat ik ook werkelijk in de schoolbanken heb gezeten tijdens colleges van Ankersmit. Zijn preoccupaties zijn me daardoor bekend. Net als dat ik weet hoe warrig hij zijn kan, zowel in presentatie als op schrift.

Toch kwamen de conclusies in het betoog van Ankersmit mij niet erg vreemd voor. De politici in Nederland plannen inderdaad nogal merkwaardig op uitkomst, en maken cijfers en statistieken op een merkwaardige manier heilig. Maar goed, hoeveel vaker is dat hier of op mijn andere weblog al niet aan bod geweest?

Ankersmit wijdt alleen het failliet van de huidige politiek aan iets dat ik niet begrijp, en waarschijnlijk ook nooit snappen zal.

Hij is mij in deze lezing toch te zeer een goochelaar die uiteindelijk het bekende konijn uit de hoed weet te toveren, maar de hele tijd daarvoor met veel misbaar een olifant op het toneel heeft laten dansen.

Voor hem is democratie pas mogelijk sinds de Franse Revolutie, omdat het Ancien Regime werd afgeschaft door mensen die daarbij nog geen programma hadden voor hoe het dan wel moest.

Goed. Ja. En dan?

Ankersmit legt na dit statement zijn model van de geschiedenis vervolgens over de gebeurtenissen heen, en dus klopt vervolgens alles daarmee. Mij ontgaat het nut van de exercitie eenvoudigweg wat. Ook al omdat Nederland nog altijd een regentenbestuur kent, zoals in de tijd van het Ancien Regime.

De lezing geeft het Rudolf von Laun Instituut dan wel aanleiding om te verklaren dat Ankersmit bij uitstek een metafysicus is; zelfs al had hij daar misschien helemaal geen weet van.

Enfin.

F.R. Ankersmit, Tegen de waarheid in de politiek
Lezing uitgesproken ter gelegenheid van de
Dies Natalis van het Rudolf von Laun Instituut,
op zaterdag 23 november 2002
in de Bonifatiuskerk te Leeuwarden

38 pagina’s