dit is het dossier:

Anton Quintana

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Padjelanta ~ Anton Quintana

Een toevallige confrontatie met de naam Anton Quintana drong me even ver terug in mijn persoonlijke leesgeschiedenis. Hem vond ik ooit een heel goede schrijver. Zo goed zelfs dat hij geen Nederlander kon zijn — wat zijn naam wel bewees ook.

Punt is alleen dat ik indertijd, op de lagere school, andere eisen aan boeken stelde dan nu. De jeugdboeken die toen bewondering opriepen, kunnen daarom heel goed niet meer te lezen zijn.

Werd daarom toch eens de roman Padjelanta geprobeerd — geplukt uit een doos op zolder. Omdat ik bijvoorbeeld benieuwd was waar Quintana indertijd de mosterd gehaald had; of er in een boek dat zich enkel afspeelt op de toendra parallellen zijn te vinden met bijvoorbeeld Hermans’ roman Nooit meer slapen1

En daarbij bleek toch dat 35 jaar aan leeservaring meer niet zo barmhartig is voor een ooit favoriet boek.

Al had ik over Quintana’s schrijven op zinsniveau geen enkele klacht. Hij verveelt niet. Het boek biedt voldoende sterke stukken en gevaren om niet telkens ook te willen weten hoe het verder gaat.

Problemen had ik er vooral mee te goed de schema’s te zien achter de roman. De beschreven tegenstellingen zijn nogal zwart-wit, en dat verveelde — zelfs al lijkt het aanzetten van tegenstellingen me niets eens verkeerd in een jeugdboek.

Het ging alleen al wat mis bij het uitgangspunt. Als de achttienjarige student economie Bo naar het midden van niets reist. Met als enige doel om daar een tijd op de toendra te gaan leven. Waar het bijna altijd winter is, en als het dooit meteen ook de muggen komen.

Anton Quintana besteedde daarbij geen enkele aandacht aan de beweegredenen van de Zweedse stadsjongen om zulks te doen. Hij negeert zelfs wat Bo de hele dag doet, in het niets, dat jaar daar op de toendra.

De jongen is niet meer dan een leeg doek dat nog ingevuld moet worden met couleur locale. Met kennis over de natuur. Met informatie over hoe de Sami er leven, en leefden, met hun rendierkuddes, met hun oude gewoonten in de nieuwe tijd.

Voor een deel doet Quintana dit door hem mensen te laten ontmoeten. Maar de meest opvallende kunstgreep is door Bo meteen al op te zadelen met een aartsvijand. De oude Lap Vasko Pirtsi, die hem een toerist noemt, en duidelijk maakt dat hij niets in zijn leefgebied te zoeken heeft.

Talloos en gevaarlijk zijn de confrontaties tussen beiden, tot ze min of meer vrede sluiten op het eind.

Jammer dus van de hoofdpersoon; die alleen iets aan reliëf krijgt op de momenten dat hij zichzelf in gevaar brengt.

Niettemin is het contrast tussen natuur en cultuur een opvallend goed uitgewerkt gegeven in het boek. Maar jeugdliteratuur liep ook veel vaker voorop met maatschappelijke thema’s waar de ‘echte’ schrijvers nog lang niet aan toe waren; als ze er ooit al aan toekomen tijdens hun zo geliefde navelgestaar.

Anton Quintana, Padjelanta
Op leven en dood in de toendra

266 pagina’s
Querido, oorspronkelijk 1973
  1. Die zijn wel te vinden. In de koorts die de hoofdpersonen bevangt als ze gewond raken, bijvoorbeeld. En dus in de manier waarop de vertelling dan verloopt. []

Zeg mijn lezers dat ik doorschrijf ~ Joris van Casteren

De belangrijkste vraag wordt nooit gesteld in deze bundel met schrijversinterviews. Waarom kozen de auteurs ervoor om lange fictiewerken te gaan schrijven?

Want iedereen met genoeg verhalende kracht om meerdere romans uitgegeven te krijgen kan zo veel andere dingen doen met dat taalgevoel. Of met de bewezen zelfdiscipline om langdurige verplichtingen succesvol af te ronden.

Maar voor Joris van Casteren sprak het blijkbaar vanzelf dat schrijvers romans schrijven. Zelfs als daar helemaal niemand meer op te wachten zit.

Blijkbaar zit onze cultuur zo in elkaar.

In de bundel Zeg mijn lezers dat ik doorschrijf komen auteurs aan het woord die het na een soms veelbelovende start uiteindelijk niet maakten. Hun boeken verkochten niet, of niet meer. De uitgeverij weigerde een volgend manuscript. Andere uitgeverijen waagden zich al evenmin meer aan hun werk.

Voor een aantal was dit teken om iets nuttigers te gaan doen met hun leven. Eén werd postbode. Anderen gingen goudgeld verdienen in een wereld die al evenzeer aan elkaar hangt van schijn. Zoals de marketing. Zoals de spiritualiteit.

Weer anderen blijven doorschrijven. Aangevend niet anders te kunnen. Hopend op een late of postume doorbraak. Is de literatuur niet een kunst waarin boeken plots herontdekt kunnen worden? Reputaties veranderen.

Van de geïnterviewde schrijvers bleek ik er opvallend veel van naam te kennen; zeker als ze nog iets in de jaren zeventig en tachtig hadden gepubliceerd. Wat niet heel vreemd is. Ooit las ik alles.

En van sommigen, zoals Peter Andriesse, Ben Borgart, en Anton Quintana staan, of stonden, er zelfs boeken in mijn kast. Die romans achtte ik dus ooit de moeite waard om te bezitten. Dat maakte het alleen al aardig om te zien wat ze op het moment van het interview, rond 2005, aan het doen waren.

Anton Quintana was zelfs mijn lievelingsschrijver toen ik een jaar of tien was. En voor hij boeken ging schrijven met thema’s die mij te zweverig werden.

En alleen de geschiedenis van Quintana ook, die eigenlijk Kuyten heet, zal me bijblijven. Omdat die intrigeert. Omdat die afwijkt van het stramien in het boek. En omdat ik die niet geloofd zou hebben als iemand het gegeven had gebruikt om daar een roman over te schrijven.

Want ooit waren er twee broers. Een tweeling. De oudste met een klein geboortedefect aan zijn gezicht, en de jongste helemaal mooi en gaaf.

De jongste, André, ging het helemaal maken in de letteren. Leek het. Een tijd.

De oudste, Anton, scharrelde wat en reisde. En toen ook hij begon te schrijven verzocht zijn broer hem om dat onder hun moeder’s naam te doen. Quintana. Bovendien mocht hij geen romans uitbrengen.

Maar Anton Quintana schreef wel romans, die hij evenwel kinderboeken noemde. En die ik eenmaal volwassen nog altijd zeer leesbaar vond.

Het grootste publieke succes oogstte Quintana evenwel als scenarist voor een aantal TV-series in de jaren zeventig. Terwijl zijn broer toen al een tijd aan zijn neergang bezig was. Hooggeschreven in de jaren zestig wist André de verwachtingen niet waar te maken; waarop de critici zich tegen hem keerden.

Verder bood deze bundel geen opvallend nieuwe inzichten in de aard of de onzekerheden van schrijvers. Dit ligt overigens niet aan Van Casteren. Dat komt mede door mijn boeklog. Want ze hebben allemaal contact met me opgenomen in de loop der jaren via deze site. De dorpsgenieën. De aandachteisers. De miskenden. De gebutste ego’s. De geklutste ego’s. De gekwetste ego’s. De beterweters, en de zekerweters. De dronkaards en de grofbekken.

Nooit ligt er ook maar iets aan hen.

Joris van Casteren, Zeg mijn lezers dat ik doorschrijf
Portretten van vergeten schrijvers

200 pagina’s
Prometheus, 2006