Rousseau en ik ~ Maarten Doorman

Als sociale media dan vooral gebruikt worden door mensen om zich beter te tonen dan ze zijn, wordt een vraag wat boeklog is. Of ik niet meer wil met deze website dan vastleggen wat ik las. En of dit wat was.

Maar dat dacht ik toch niet. Bovendien komt hier telkens de constatering terug dat mijn oordelen over boeken nogal tijdsgebonden zijn; en daarmee lang altijd niet houdbaar blijven.

Boeklog is óok een bijna dagelijkse publieke exercitie in nederigheid.

Gegeven dat boeklog nu 8½ jaar bestaat, zou alle mogelijke bluf over mijn leesgedrag en iedere intellectuele interessantdoenerij bovendien allang zijn doorgeprikt en uitgekomen. Poses zijn nooit zo lang vol te houden. Alles wat op deze website staat, is wat ik oprecht zo gedacht heb; van dag tot dag.

Hoogstens vertekent boeklog mijn leesgeschiedenis. In de zin dat ik hier nooit iets schrijf over de boeken die gapend of vol walging terzijde worden gelegd. De uitgaven die wat mij betreft niet hadden worden hoeven uitgegeven.

En niet vergeten mag worden dat dit leesdagboek er nooit gekomen ware, als het lezen van boeken wat normaler was geweest in mijn directe omgeving. Want, zelfs als ik eens een andere lezer ontmoet, dan leest hij of zij altijd vooral éen genre. Wat boeiend kan zijn voor een gesprek of wat — maar zelden een blijvende conversatie oplevert.

Ik moest mijn ideeën over wat ik lees kortom ergens kwijt — vanwege hun belang voor mij — voor die verwaaien in de wind. De vraag wordt daarmee uiteindelijk dus: moest dit per se publiek? En daarop is het antwoord voorlopig nog ja, omdat hierdoor een stroom van communicatie over boeken op gang kwam die er eerder niet in mijn leven was.

Deze website zal alleen niet eeuwig online blijven.

In het essay Rousseau en ik bekijkt de filosoof Maarten Doorman de vraag wat authenticiteit precies voorstelt in deze tijd. Daarbij zijn enkele publicaties van de Jean Jacques Rousseau [1712 — 1778] een uitgangspunt voor de verkenning.

En daarmee leunde Doorman allereerst wat op de status van Rousseau als denker. De ideeën van hem over opvoeding hebben bijvoorbeeld grote invloed gehad, volgens hem, wat nog altijd doorwerkt in hoe prinselijk wij kinderen inmiddels behandelen.

Waarbij ik dus automatisch iets anders denk. Pas toen de technologie en daarmee de hygiëne zo ver was dat de meeste baby’s hun eerste levensjaar overleefden, konden we er de luxe op na houden kinderen als iets speciaal te zien. Dat relatief kort voordien iemand ooit geschreven dat kinderen speciaal zíjn, kan daarmee ook een historisch toeval zijn. Correlatie en causatie zijn nu eenmaal niet hetzelfde.

Ofwel, Doorman is een filosoof die gelooft dat ideeën op zichzelf iets betekenen, en ik doe dat niet per se.

Punt voor Maarten Doorman is dan weer dat Rousseau zijn eigen kinderen te vondeling heeft laten leggen. Waarmee hij dus handig vragen kan stellen over wat authenticiteit nu precies voorstelt. Iemand kan dus heel goed éen ding zeggen, en geheel tegenovergesteld handelen.

Waarmee het ook een vraag werd wat Jean Jacques Rousseau zoal nog meer zei, en waarom dit gebeurde.

Was hij bijvoorbeeld niet bovenmenselijk eerlijk in zijn autobiografieën? Bekende hij zelfs niet een exhibitionist te zijn geweest, die zich graag ontblootte tegenover jonge meisjes? En waarom schreef hij dit dan vervolgens nog eens zelf op?

Hardop denkend over de betekenis van zulke vragen deed Doorman vervolgens aardige constateringen over onze mediacratie:

De moordende behoefte aan authenticiteit heeft een leger aan mediatrainers en spindoctors gebaard. Minutieus worden eerlijkheid en natuurlijk gedrag geoefend. Het gaat niet meer om feiten en argumenten, maar om emoties en imago, niet meer om een politieke visie, maar om ‘leiderschap’. Nauwelijks meer om de keuzes en dilemma’s die worden voorgelegd, maar om charisma en uitstraling. En nog liever een goede uitstraling dan een goede kapper. Balkenende werd aanvankelijk met Harry Potter vergeleken, maar zijn niet al te vlotte kapsel werd juist een waarmerk van authenticiteit omdat hij zich zo onderscheidde van een al te vlot imago, dat weleens te veel met de Randstedelijke politieke elite zou kunnen worden geassocieerd. [87]

Centrale idee van dit essay lijkt me evenwel Doorman’s paradoxale constatering dat iemand pas echt eerlijk en authentiek lijkt, als hij of zij spontaan toegeeft te hebben gelogen.

Authenticiteit is dus iets heel vreemds. Op de keper beschouwd. Alleen was dat nu net geen inzicht waar ik van opkeek — ik formuleerde deze gedachte met regelmaat al op boeklog. Meteen bij de start in 2005 zelfs al, tijdens het nadenken over de opzienbarend eerlijke autobiografie van Ingmar Bergman.

Dus vind ik Rousseau en ik waarschijnlijk een betere tekst dan het essay is. Ook al omdat het wonder geschiedde dat ik me voor de verandering eens niet verveelde of ergerde bij het lezen van een filosoof.

Maarten Doorman, Rousseau en ik
Over de erfzonde van de authenticiteit

140 pagina’s
Bert Bakker, 2012