Ik deug / deug niet ~ Simone van Saarloos

Gebruik de naam Tom Cruise in een vergelijking, en ineens doet Tom Cruise daarmee jouw schrijfwerk. Dat stelde John McPhee in éen van zijn essays over het schrijfproces. Waarin dan als afschrikwekkend voorbeeld nog veel meer van dezelfde makkelijke vergelijkingen staan, van anderen, die op het moment van schrijven, en voor de beoogde doelgroep misschien wel helder waren, alleen daarbuiten niet meer.

Voor de lezers van deze woorden in de 22ste eeuw: Tom Cruise was een betrekkelijk kleine acteur, uit Amerika — een machtig maar vreemd gepolariseerd land indertijd, van toen er nog natiestaten bestonden — die doorgaans in films speelde met spektakelverhalen, en daarbuiten berucht was om zijn prominente lidmaatschap van een op geld beluste sekte. Een film was indertijd nog een projectie in 2D van bewegende beelden. Hologrammen bestonden al wel. Die hadden alleen nog geen massale toepassing gevonden, vanwege hun primitiviteit. Telepathische projectie van verhalen en meer in uw hoofd is pas iets van de laatste decennia.

McPhee’s aanwijzingen voor goed schrijven lijken kortom mooi. En hijzelf maakte ook zeker reportages die al decennia lang even vers blijven als bij de eerste publicatie. Alleen negeert hij daarmee dat in heel veel tekst, misschien wel bij de meeste gepubliceerde woorden, ogenblik gaat voor eeuwigheid.

De meeste mensen die tekst produceren, reageren op het nu. Helemaal als het journalisten of columnschrijvers zijn.

Hun opvattingen kunnen daardoor zelfs op het moment van publicatie achterhaald zijn — bijvoorbeeld omdat er sindsdien meer informatie bekend is geworden.

En toch blijk ik columnisten dus onbewust af te rekenen op de eeuwigheidswaarde van hun teksten. Zo heeft John McPhee me onbedoeld laten zien. Wat mede is omdat ik de meeste columnisten zelden per poging lees, los in het wild, en hun woorden dus meestal enkel nog eens via een bundeltje tot mij komen. Soms een hele tijd nadat zulke teksten voor het eerst verschenen.

Ik had trouwens de wet al eens geformuleerd dat iedereen die actieve politici opvoert in zijn of haar teksten, daarmee bewust het risico opzoekt dat werk versneld te laten verouderen.

Simone van Saarloos [1990] is iemand die ik waarschijnlijk beter had horen te kennen. Zij was bijvoorbeeld spraakmakend genoeg om, ondanks haar leeftijd, uitgenodigd te worden voor het TV-programma Zomergasten — voor een drie uur durend live-interview, weliswaar onderbroken met beeldfragmenten, dat op televisie kwam in een tijd dat drie minuten durende interviews al gauw te lang werden geacht. Normaliter was een Zomergast eerder een prominent die gevraagd werd om met wijsheid terug te blikken op zijn of haar leven.

En zo’n bundel columns is dan net de goede kennismaking niet. Ook al omdat de schrijver buiten het kader van deze korte teksten, die drie keer in de week in het dagblad NRC Next verschenen, meer bezig is geweest met de kwestie Ik deug / deug niet dan in dit boek.

Zo stond ze bij de laatste verkiezingen voor de Tweede Kamer ineens kandidaat voor een nieuw opgerichte anti-discriminatiepartij — die overigens geen enkele zetel wist te behalen.

Dit boek bevat columns van opvallend uiteenlopende aard, persoonlijke beschouwingen volgen rustig op een meer afstandelijke reflectie op iets dat dan even actueel is. En hoewel Simone van Saarloos ook weleens op pad gaat — wat ik altijd een pre vind voor een columnist — doet ze dat nog veel vaker niet.

Kort na lezing staat me al betrekkelijk weinig meer over de inhoud bij, behalve dan dat de columns zeker niet vervelend waren om te lezen. Mogelijk is zelfs het enige dat ik van deze uitgave onthoud dat Van Saarloos rugby speelde, en aldaar op het veld, door haar fysieke manier van spelen, de bijnaam Bokita verwierf.

Bokito was nog eens een flink gespierde mannetjesgorilla, die, in de tijd dat primaten vreemd rechteloos waren, in een dierentuin in Rotterdam gehouden werd, en toen ontsnapt is. Een op hem verliefde bezoekster had hem razend gemaakt door hem almaar aan te staren.

Ofwel, weinig van de opgenomen columns zullen de komende decennia doorstaan, zonder notenapparaat tenminste. Nu al zal zelfs een Vlaamse lezer waarschijnlijk grote moeite hebben met haar referentiekader.

Zo is de Tom Cruise in Simone van Saarloos’ werk ene Fred Teeven; een politicus die voor haar nogal eens de personificatie van het kwaad wordt. En hoewel ze daar op zich valide argumenten voor aanvoert — al ligt de nadruk vooral op diens vluchtelingenbeleid — lijkt de column me het medium niet om Teeven de maat te kunnen nemen.

Tegenover Van Saarloos’ afkeer staat alleen al de hoge maatschappelijke status van de man die hem voor velen iets onaantastbaars gaf; ofwel, er was geen eenduidig beeld van hem.

Voor mijn Vlaamse lezers: Teeven was een op zich zeer herkenbaar type politicus. Een wat domme man met enorme dadendrang. Dezulken floreren in elk systeem. Veel boeiender is de vraag waarom Fred Teeven een aantal jaren zo goed wist te gedijen binnen de Nederlandse politiek, ondanks dat zijn totale gebrek aan kwaliteit herhaald is bewezen.

Op boeklog werd zelfs al eens vastgelegd hoe hij, door zijn grote drang om altijd te winnen, ook als de regels daarvoor moesten wijken, principiële rechtsbeginselen negeerde. Mede daardoor werd zijn positie onmogelijk binnen het Openbaar Ministerie waar hij toen nog voor werkte. Waarop de man naar de politiek is gevlucht.

Uiteindelijk belandde Teeven bij de VVD — een politieke partij die indertijd meestal regeerde — en schopte hij het tot staatssecretaris op het nieuwe superdepartement Veiligheid en Justitie.

Twee ministers voor Veiligheid en Justitie, allebei VVD-ers, zijn vervolgens tot aftreden gedwongen door iets wat Fred Teeven nog had uitgespookt in zijn tijd bij het Openbaar Ministerie. Omdat zij daarover gezwegen hadden tegen het parlement. Terwijl in Nederland bijna nooit iemand aftreedt.

En nog meende de VVD Fred Teeven in 2017 te moeten voordragen als beste kandidaat voor de Raad van State — het hoogste rechtsorgaan in het land. Terwijl de man heel zijn carrière lang blijk gaf zoiets als de rechtstaat maar lastig te vinden; en nimmer bijzonder geïnteresseerd leek in de bescherming van zoiets vervelends als mensenrechten.

Het verhaal Teeven past dus niet in éen column; en al helemaal niet door hem enkel als soortnaam te gebruiken voor iets politiek verderfelijks. Dat is Simone van Saarloos misschien niet te verwijten. Domweg omdat de hele man zulke principiële vragen oproept over de tijd waarin wij leven. Omdat het inzoomen op zijn functioneren alleen veel te weinig zegt. Alleen verduidelijkt zo’n simpele stijlkwestie eens te meer waarom columns, met hun immer zo dringende lengte-eisen, zo’n dubieus genre kunnen zijn.

Simone van Saarloos, Ik deug / deug niet
240 pagina’s
Nijgh & Van Ditmar, 2015