dit is het dossier:

Jacobus Q. Smink

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Heiteleaze bern ~ Oebele Vries inl.

Het vaderloze kind is de ster van het Oud-Fries, zo schrijft de historicus Oebele Vries in de toelichting op deze feestbundel. Dit vaderloze kind komt voor in oude Friese wetsteksten, die op hun beurt weer van enorm belang zijn voor de status van de taal. Literatuur van voor het jaar 1500 is er namelijk amper. Maar omdat in die wetten weleens een poëtische regel staat — vast om ze memorabel te maken, in een periode waarin slechts weinigen lazen — hebben ze ook de betekenis van oerliteratuur gekregen.

Ik weet niet goed wat daar van te denken.

Een recent overzichtswerk van de Friese literatuur — dat toch vooral over de laatste honderdvijftig jaar gaat — kreeg ook al een titel uit een Oud-Friese wettekst. En dit geeft dat geringe tal nog te lezen oude woorden toch een opvallende status. Helemaal omdat de overgeleverde teksten niet uit de regio stammen die tegenwoordig Friesland heet, maar uit een gebied in Noord-Duitsland; dat weliswaar nog steeds de naam Ostfriesland draagt, maar waar de volkstaal nu toch al eeuwen een Saksisch dialect is.

Aan het gebruik van die oude wetsregels als boektitel kleeft voor mij daarom iets ideologisch. Terwijl er verwezen wordt naar de schoonheid van de taal, is er tegelijk die hint naar dat grote Friesland, van vroeger, van voor Albrecht van Saksen het bestuur overnam in 1498, en de ‘Friese vrijheid’ eindigde; naast het gegeven dat de nu wat marginale taal ooit toch wetstaal kon zijn.

Nostalgie bestaat alleen wel uit een verlangen naar iets dat geïdealiseerd wordt.

Nu kwam de bundel It heiteleaze bern uit om de verbouwing en herinrichting te vieren van Tresoar. Dit is een instituut, waarin enkele jaren terug terug de Provinciale Bibliotheek verenigd werd met het Rijksarchief, en het Fries Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. Ondertussen zijn nog aanzienlijk meer Friese-taalactiviteiten onder de vleugels van Tresoar geplaatst; wat het in praktijk een monopoliepositie geeft.

Dat gegeven verlicht mijn twijfel niet subtiel propaganda opgedrongen te krijgen.

Tegelijk is dit een verzorgd boek, met een doordachte vormgeving. De wetstekst over het vaderloze kind staat er drie keer in — in Oud-Fries, hedendaags Fries, en Nederlands — en die bevat ook werkelijk fraaie regels, over een bepaling uit het erfrecht.

Het derde noodgeval is: wanneer het kind spiernaakt is of dakloos en dan de duistere nevel en bitterkoude winter en de lange duistere nacht zich uitspreiden over de omheinde velden, dan gaat een ieder op zijn hof en in zijn huis en in zijn warme hoeken en het wilde dier zoekt de beschutting van de bergen en de holle boom, waar het in leven kan blijven. Dan weent en schreit het onmondige kind en dan beklaagt het zijn naakte leden en zijn dakloosheid en (het gemis van) zijn vader, die het (kind) moest beschermen tegen de honger en de door nevel koude winter, dat hij [de vader] zo diep en zo donker met vier nagelen onder eik(enhout) en onder de aarde ligt besloten en bedekt. Dan mag een moeder het land van haar kind verpanden en verkopen, omdat zij, zolang het onmondig is, de verantwoordelijkheid en de plicht heeft (om ervoor te zorgen) dat het noch door de vorst noch honger noch in gevangenschap omkomt.

Deze bepaling diende dertien hedendaagse dichters en vijf verhalenschrijvers tot inspiratie voor een bijdrage. Over hun werk is verder weinig algemeens te zeggen. Behalve dan dat ‘dood’ en ‘winter’ nogal eens in de teksten terugkomt.

Of het moest zijn dat een enkeling toch het verband legde tussen het vaderloze kind en de toestand waarin de Friese taal zich bevindt…

It heiteleaze bern
92 pagina’s
Tresoar, 2010

dit boek bevat bijdragen van:

  • Renske de Boer
  • Wietske Borger
  • Piet Bult
  • Klaas Feenstra
  • Edwin de Groot
  • Tsjisse Hettema
  • Klaske Hiemstra
  • Hein Jaap Hilarides
  • Elske Kampen
  • Aggie van der Meer
  • Andries Miedema
  • Froukje Postma
  • Ron Postma
  • Marije Roorda
  • Sipke de Schiffart
  • Jacobus Quiryn Smink
  • Geart Tigchelaar
  • Oebele Vries
  • Abe de Vries

 


Sondelfal ~ Jacobus Q. Smink

Sondel is geen plaats die grootse ideeën oproept bij mij. Ik fiets er weleens doorheen, van Sloten onderweg naar Gaasterland — al zijn er jaren dat dit niet gebeurt. Mijn enige gedachte is dan meestal: hier werd Johannes Draaijer te hof gebracht. En dan ben ik het dorp alweer door.

Draaijer was een jonge Friese wielerprof, die in 1990 onverwacht jong aan een hartstilstand overleed. Zijn dood wordt door velen automatisch gelinkt aan experimenten met epo in die sport, zonder dat daar overigens bewijs voor is.

Sondel was voor de jonge Kobus Smink even de navel van de wereld. Wat vele decennia later zijn weerslag vond in deze dichtbundel. Sondelfal. Die een ietwat woordspelige titel kreeg; wellicht om de lezer alvast te waarschuwen dat de dichter weleens een losse hand van dichten heeft.

Delfal is Fries voor ‘val’ of ook ‘neerslag’ zoals regen. Sonderfall is Duits voor ‘speciaal geval’. ‘Zondeval’ is iets met een nog weer heel andere lading.

Jacobus Q. Smink kreeg de Gysbert Japicxpriis 2013 voor deze bundel — die volgens een commissie de beste Friestalige poëzie bevatte van de afgelopen vier jaar; wat daarop de hoogste literaire prijs waard was in de taal.

Deze bekroning gaf mij ruim de tijd om de bundel nog eens te lezen. Want anders dan Smink vermoedde in de pers, er zijn wel degelijk nog mensen die dichtbundels kopen. Het boek stond bij mij thuis op de plank. Zij het dat ik er slechts twee euro voor betaalde, omdat boekhandels zelfs hun minieme voorraadjes Fries niet te lang in huis willen hebben.

Maar met dichtbundels is het nu eenmaal goed om die zelf te bezitten. Omdat vrijwel geen bundel zich leent om hup even van kaft tot kaft doorgenomen te worden. Een gedicht wordt er zelden beter van door het snel te lezen tussen heel veel andere poëzie.

Dichtbundels gedijen doorgaans het best door ze af en toe even op te pakken, er een pagina of wat in te lezen, en ze dan weer voor een tijdje weg te zetten.

Maakte Smink het zijn publiek bovendien extra moeilijk door in Sondelfal zijn poëzie alfabetisch geordend op te nemen op de titel van het gedicht. Dus staan er geen cycli in deze uitgave waarvan de delen elkaar onderling versterken. Zelfs in vorm en aanpak verschil de gedichten telkens van elkaar.

Constanten mag de lezer zelf oppikken, uit de inhoud — die zo vaak verwijzingen biedt naar een kindertijd vroeger, op een boerderij. Waarbij de dichter tegelijk vaak een verwonderde afstand houdt. Want eenmaal uit het paradijs gevallen, komt ook de wetenschap dat het er toen misschien wel helemaal niet zo paradijselijk was.

Ditmaal sprak me een gedicht het meest aan waarin Smink, als zovelen voor hem, de maand november schildert. Dat komt vast door de omslag in het weer de afgelopen week, waardoor ik ineens mijn adem weer kon zien. En wellicht is dit ook om de bescheiden vastberadenheid in de laatste strofe, om nog een kachel te willen kopen, een dak, een maal eten, en een nacht. Die dan bijvoorbeeld zo prettig afsteekt tegen Rilke’s constatering in diens herfstode dat wie geen huis heeft er nu ook geen meer bouwt.

Is die keuze dan representatief? Dat lijkt me niet. En dat zij dan maar zo. Sondelfal is een rijke verzameling waarin elke lezer iets kan vinden van zijn of haar gading.

scheiding

Mei ús kjeld yn ’e boksen

Wat driuwt yn novimber noch
   En de polders beswevele
Weisinken yn ’e roes
   Fan in winterlange hjerst

Der hinget hjir of dêr noch
   Feefolk yn ‘e wolken
En in boer dy’t omtoarket
   Blau as in heakkelsleat

En rûnom rinne lange mantels
   En waarme kragen stean op
En de wyn is sûnder rjochting
   En de storein de stof mêdet

Lit ús in kachel keapje
   In dak in miel ieten en in nacht

Jacobus Q. Smink, Sondelfal
70 pagina’s
Friese Pers Boekerij, 2009