Eerste Gouden Eeuw ~ Luit van der Tuuk

Voor de Nederlanden een Gouden tijdperk doormaakten in de zeventiende eeuw had de regio al eens eerder een periode van hoogtij doorgemaakt. En om grotendeels dezelfde redenen dan ook nog. De handel bloeide. En de rivierdelta hier was daarin het middelpunt.

Dit althans is de these die Luut van der Tuuk aannemelijk probeert te maken in het boek De eerste Gouden Eeuw. En een probleem daarbij wordt dan dat die eerste bloeiperiode vrijwel geen zichtbare getuigen heeft achtergelaten. Er is geen tiende-eeuwse grachtengordel om naar te verwijzen, laat staan een industrie van miljoenen schilderijen die overal ter wereld terecht zijn gekomen.

Vrijwel alle handelsknooppunten die toen van importantie waren, verdwenen ook snel. En niet alleen dat, zelfs hun naam werd vergeten. Pas door archeologisch onderzoek werd duidelijk waar het hier ooit zo belangrijke Dorestad had gelegen. Net als dit elders gold voor de havensteden Quentovic, Hedeby, of Birka.

Alles was er van hout gebouwd, en hout vergaat nu eenmaal.

Over waarom de bloeiperiode vrij plots ineens over was, blijft Van der Tuuk wat vaag. Er was waarschijnlijk minder handel over de relatief lange afstand. Regionaal kwamen andere marktplaatsen op. Er speelden politieke veranderingen — het Rijk van Karel de Grote versplinterde.

Maar tot dat afgeraffelde slot was De eerste Gouden Eeuw onverwacht informatief — juist omdat het boek een periode behandelt die in mijn geschiedenislessen doorgaans werd overgeslagen.

Om uit te leggen hoe het kon dat hier de handel zo bloeide, moest Van der Tuuk eerst ook uitleggen welke handel er was in de laatste eeuwen van het eerste millennium. Dat verhaal sprak me vooral aan in dit boek. Want dan is verrassend dat de Arabieren pelsen uit Scandinavië wilden, omdat deze zo goed isoleerden.

Of dan is er het eeuwige conflict dat de zeldzame bronnen die er zijn van tijdgenoten eenzijdig subjectief zijn. Enkel de kerk hield het schrift in ere, en de geestelijkheid had het niet zo op handelslui. Dus werden alleen hun slechte kanten beschreven.

Toch, wie heeft in de eigen tijd wel door welke culturele rijkdom er beter verspreid wordt door handel, of immigratie?

Ook blijk ik heel makkelijk te vergeten dat er toen slaven waren, en dat er dus slavenhandel bestond — of dat het verband tussen de woorden slaaf en Slavische volkeren niet toevallig zo is.

Van der Tuuk besteedt in zijn boek ook veel aandacht aan de boten waarmee gevaren werd. En ziet, zo’n detail interesseert me dan veel minder. Het grote verhaal van die handel is interessant. Aan verhandelingen over de boten kleeft te veel de opluchting van de schrijver dat er gelukkig toch iets bestaat waar hij uitgebreid en zonder te speculeren over schrijven kan — want bodemvondsten hebben tenminste dat beetje kennis geheel overgeleverd.

Luit van der Tuuk, De eerste Gouden Eeuw
Handel en scheepvaart in de vroege middeleeuwen

272 pagina’s
Omniboek, 2011

Friezen ~ Luit van der Tuuk

Geschiedenis is vanouds vooral de interpretatie van geschreven materiaal. Waardoor het gauw een probleem was als zulke schriftelijke bronnen ontbraken. Veel van de vroegste kennis over het gebied dat nu Nederland heet, komt bijvoorbeeld bij de Romeinen weg. En hun opinies waren gekleurd.

Zo begrepen ze de mensen hier niet, die blijkbaar het liefst in karige hutjes woonden, met gevlochten wanden, waar de wind eeuwig doorheen waaide, op een land waarvan zulke grote delen zo makkelijk onderliepen.

Kwamen daar nog de latere opstanden bij ook, omdat dat volkje het verdomde fatsoenlijk belasting te betalen. Fraai was het allemaal niet hier. Om niet te zeggen achterlijk.

In De Friezen legt Luit van der Tuuk wat precies bekend is over de vroegste geschiedenis van het Nederlandse kustgebied. Eindpunt in de chronologie van dit boek ligt rond de tiende eeuw. Als de Denen uit ‘Frisia’ verdreven worden, en in West-Frisia graaf Gerulf aan de macht komt — want daarop ontwikkelde het gebied ten westen van het Vliet, tussen Texel en Vlieland, zich afzonderlijk.

En al gauw begint de geschiedvervalsing dan ook. In de eerste rijmkroniek over de heersers van wat dan ondertussen Holland heet, wordt het hele Friese verleden van het gebied voor het gemak al helemaal weggepoetst.

Maar ook bij hedendaagse Friezen bestaat er een kwalijke neiging om het verleden te mythologiseren. Sommigen hadden nog meegedaan aan dat ene succesvolle belastingoproer tegen de Romeinen, bij wijze van spreken. Of anders kennen ze wel iemand van wie de grootvader nog…

En waar de Middeleeuwse periode bij dezulken verheerlijkend ‘de Friese vrijheid’ heet — vanwege het ontbreken van extern gezag — zie ik in die tijd toch allereerst burgeroorlog.

Van der Tuuk wijst er in zijn boek onder meer op dat de Friezen die tegen de Romeinen vochten wat later waarschijnlijk uit de kuststrook zijn weggetrokken. Om het klimaat.

Daar kwamen vervolgens wel weer anderen voor in de plaats. Die daarop toch ook weer Friezen heten, om het simpel te houden; waarschijnlijk om het gebied waar ze woonden. Omdat er nu eenmaal geen eigen geschreven bronnen zijn overgeleverd van die mensen, en onze kennis vooral berust op wat derden in de tijd hebben opgetekend. De Friezen zijn zich waarschijnlijk pas veel later zelf Fries gaan noemen.

Want we weten niet eens of al die oude Friezen wel éen volk waren. Bovendien waren het er nooit heel veel.

Dat wegtrekken wordt door Van der Tuuk overigens ‘bewezen’ doordat over een hele periode geen archeologische vondsten bestaan.

Tegelijk stonden die vroege Friezen wel bekend als handige zeelui, en goede kooplieden. Die van overal spullen vandaan haalden. Dus niet alle archeologische vondsten lijken me hier even nuttig als bron. Als aardewerk hier voorkomt en elders ook, zegt mij dat niet alles.

Nieuw voor mij was dan weer dat kwaliteit van de wollen kleding uit Frisia overal geprezen werd, aan het einde van het eerste millennium.

Dat er vanuit het kustgebied heel lang zout is geëxporteerd — gewonnen uit brakke hoogveenmoerassen — wist ik dan weer wel.

Er is namelijk een reden dat de huidige zoutfabriek in Harlingen ook Frisia heet. Voor de zoutwinning moest diep geboord worden, en iedereen weet dat het boren onder land tot aardbevinkjes leidt en verzakkende huizen. Alleen doen politici altijd net alsof zij dit niet weten. Omdat economische activiteit voor hen boven alles gaat; en dus boven ethiek — alleen mag ook dat niet zo worden gezegd.

Zelfs bij de strijd om die fabriek is dat verhaal van die vroege zoutexport al gebruikt — en daarmee gemythologiseerd.

Tweede belangrijke conclusie die Luit van der Tuuk trekt in zijn boek is dat het onderzoek naar de geschiedenis van de Friezen zich te lang heeft geconcentreerd op wat nu nog de provincie Friesland is. Terwijl deze geschiedenis dus eigenlijk over vrijwel heel Nederland gaat — van de kust tot einden landinwaarts.

Voor de Denen verdreven werden, zaten ze nu eenmaal wel in de Betuwe.

De kracht van dit boek zit dan ook in het tonen van wat we nu weten, wat zoal de vermoedens zijn, en wat waarschijnlijk mythe is. Van der Tuuk toont fraai hoe het staat met de stand van de kennis over dit vroege verleden.

Miste ik wel nog éen element — DNA-onderzoek kan nog iets vertellen over waar de mensen vandaan kwamen die ‘Nederland’ oorspronkelijk bevolkten; en bijvoorbeeld aantonen hoeveel immigratiegolven er waren. Maar waarschijnlijk zal zulk onderzoek enkel laten zien dat de meeste kustbewoners rond de Noordzee eenzelfde afstamming delen.

Luit van der Tuuk, De Friezen
De vroegste geschiedenis van het Nederlandse kustgebied

288 pagina’s
Omniboek, 2013

Noormannen in het rivierenland ~ Luit van der Tuuk

In 1009 was er voor het laatst een grootschalige raid van Noormannen op wat tegenwoordig Nederland heet. Al bleef het ook daarna nog onrustig. Duizend jaar later publiceerde Luit van der Tuuk dit boek. Om daarin uit te leggen wat zulke overvallen inhielden. Wie of wat er dan aangevallen werd. En ook om uit te leggen dat de Denen en de Friezen normaal eigenlijk heel goede vrienden waren — die elkaar bovendien nodig hadden in het handelsverkeer.

Hun kwaliteiten vulden elkaar aan.

Noormannen in het rivierenland vertelt dit verhaal door stil te staan bij de geschiedenis van twee handelsknooppunten. Dorestad. En Tiel. Mede omdat deze laatste plaats chronologisch de opvolger was van de eerste.

Dit is daarmee een boek met een beperktere scope dan Friezen of De eerste Gouden Eeuw, die Luit van der Tuuk later schreef. In de meer recente boeken heeft Van der Tuuk zich bovendien ontwikkeld tot een betere schrijver, die een samenhangend verhaal probeert te vertellen. Want deze uitgave hangt nog erg op het beschrijven van wat er aan bronnen is, en welke archeologische vondsten zoal gedaan zijn; wat we kunnen weten over dit vroege verleden kortom.

Toch was het nuttig om Noormannen in het rivierenland te lezen. De auteur recyclet namelijk nauwelijks van boek tot boek. En het verhaal van de Deen Hrœrekr bijvoorbeeld, die rond 850 eerst Frisia en de Betuwe aanviel, en er later heerser werd, staat het meest uitgebreid beschreven in dit boek.

Luit van der Tuuk, Noormannen in het rivierenland
De handelsplaatsen Dorestad en Tiel in vuur en vlam
144 pagina’s
Omniboek, 2009