dit is het dossier:

Hendrik de Vries

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Kritiek als credo ~ Hendrik de Vries

Wordt poëzie beter als die aan regels voldoet, zoals daar zijn rijm of ritme?

Het antwoord op zo’n vraag zal waarschijnlijk niet objectief te geven zijn. Want wat is goede poëzie? Mij valt alleen op dat er sinds de Tweede Wereldoorlog opvallend weinig dichtregels gewrochten zijn in het Nederlands die me iets zeggen. En toevallig zijn sindsdien ook nogal wat standaarden losgelaten in de poëzie. Zoals de eis dat regels rijmen moeten, of dat ritme ook al helpt — helemaal als soms even subtiel wordt afgeweken van het standaardmetrum.

Vooralsnog ga ik er vanuit dat correlatie ditmaal causatie is. Ook al omdat mijn eigen ervaring leert dat niets de intelligentie zo scherpt als wanneer er een oplossing gevonden moet worden binnen een set aan beperkingen. Als er nogal wat regels dwingen, dus; en er heel weinig ruimte is om vrij te bewegen.

Maar schrijvers lijken zich dan weer aan zo’n mechanisme te onttrekken. Als zij eens iets moeten, pakt het resultaat al gauw minder goed uit dan ze kunnen normaal. Anders is niet te verklaren waarom bijna elk Boekenweekgeschenk, dat geschreven wordt in opdracht, tegenvalt.

Om regels te laten werken, moet je waarschijnlijk dus gewend zijn aan enige regeldruk.

Ik las de essaybundel Kritiek als credo vooral omdat mij onbekend was dat de dichter Hendrik de Vries [1896 — 1989] ook kritieken had geschreven. Bovendien bleek hij behoorlijk fel over poëzie gepolemiseerd te hebben — met Simon Vestdijk bijvoorbeeld, en de opvattingen in diens Glanzende kiemcel bijvoorbeeld. Daarbij ging het niet zelden om wetmatigheden.

Niet altijd was deze polemiek makkelijk te volgen. Juist omdat De Vries’ opvattingen gestold lijken te zijn in een heel ver verleden. Ik kende vooraf van zijn ideeën alleen die uit het gedicht ‘Credo’ en daaruit dan vooral de regel ‘klankversterking — klankbeperking’. En moest van daaruit vervolgens distilleren wat hij op de opvattingen van anderen had aan te merken.


click image to play. 1.00 minutes

De Vries schreef de meeste van zijn kritieken tussen 1946 en 1955. Dat bleek dus inmiddels merkwaardig lang geleden te zijn.

Meer toegankelijk in deze bundel waren daarom de in memoriams die hij schreef, over bijvoorbeeld Nijhoff en Marsman. Tijdgenoten ooit. Net als Slauerhoff. Wat vreemd aanvoelde. Juist doordat De Vries zo oud werd, en ik hem nog bij leven leerde kende, via Willem Wilmink, voelt hij hedendaagser dan die drie anderen.

Op papier bleek dat dus niet zo te zijn.

Hendrik de Vries, Kritiek als credo
Kritieken, essays en polemieken over poëzie
Keuze, samenstelling en toelichting door Jan van der Vegt

348 pagina’s
Nijgh & Van Ditmar, 1980

Raadsel in de nacht ~ Hendrik de Vries

Bij Nederlandstalige poëzie wreekt zich altijd wat dat ik zo snel lezen kan. Ik heb het niet meer nodig om woorden eerst te vocaliseren; de herkenning van de tekst verloopt altijd directer. Veel van het klankspel, dat een gedicht toch ook hoort te zijn, ontgaat me zo.

Neemt niet weg dat er wel degelijk poëzie is die op het oog geschreven wordt; die wel degelijk op mijn normale manier van lezen te begrijpen zijn. Maar normaal doe ik er beter aan alles hardop te zeggen.

De gedichten van Hendrik de Vries waren me altijd een raadsel. Met al die sprookjesmotieven. Of die enge moeder. Ik las de warme woorden van Willem Wilmink over hem meer dan eens, maar wat ze zeiden bleef onbegrijpelijk.

Tot me een sleutel werd aangereikt.

De onvolprezen ‘Dode dichters almanak’ liet in 2005 eens opnamen zien van De Vries die uit de jaren zestig dateerden. En daarmee kreeg diens poëzie plots een stem. Daardoor lees ik zijn gedichten nu ook alsof de dichter ze zelf aan mij voorleest. Met dat Groninger accent.

En daardoor bleek deze bloemlezing een rijk boek om te lezen. Het afsluitende essay van Jan van der Vegt is bovendien over sommige zaken heel informatief. Al wreekte zich wat dat er naast deze bloemlezing een biografie over De Vries uitkwam, door dezelfde van der Vegt, en ik uit de media-aandacht daarvoor veel meer over de dichter had opgepikt dan me hier werd aangeboden.

Nuttig was in elk geval er nog weer eens op gewezen te worden wat De Vries met ‘klankbeperking’ bedoelde. Voor hem mocht een woord nooit beginnen met de laatste letter van het woord daarvoor; een regel die ik in deze zin éen keer overtreed. Grappig is dan weer wel dat door De Vries’ zijn Groninger achtergrond, en het bijbehorende knauw’n, woorden op het oog weleens anders eindigen dan voor het oor.

Hendrik de Vries, Een raadsel in de nacht
Een bloemlezing uit zijn gedichten

272 pagina’s
Meulenhoff | Manteau, 2006