Kritiek als credo ~ Hendrik de Vries
Wordt poëzie beter als die aan regels voldoet, zoals daar zijn rijm of ritme?

Het antwoord op zo’n vraag zal waarschijnlijk niet objectief te geven zijn. Want wat is goede poëzie? Mij valt alleen op dat er sinds de Tweede Wereldoorlog opvallend weinig dichtregels gewrochten zijn in het Nederlands die me iets zeggen. En toevallig zijn sindsdien ook nogal wat standaarden losgelaten in de poëzie. Zoals de eis dat regels rijmen moeten, of dat ritme ook al helpt — helemaal als soms even subtiel wordt afgeweken van het standaardmetrum.
Vooralsnog ga ik er vanuit dat correlatie ditmaal causatie is. Ook al omdat mijn eigen ervaring leert dat niets de intelligentie zo scherpt als wanneer er een oplossing gevonden moet worden binnen een set aan beperkingen. Als er nogal wat regels dwingen, dus; en er heel weinig ruimte is om vrij te bewegen.
Maar schrijvers lijken zich dan weer aan zo’n mechanisme te onttrekken. Als zij eens iets moeten, pakt het resultaat al gauw minder goed uit dan ze kunnen normaal. Anders is niet te verklaren waarom bijna elk Boekenweekgeschenk, dat geschreven wordt in opdracht, tegenvalt.
Om regels te laten werken, moet je waarschijnlijk dus gewend zijn aan enige regeldruk.
Ik las de essaybundel Kritiek als credo vooral omdat mij onbekend was dat de dichter Hendrik de Vries [1896 — 1989] ook kritieken had geschreven. Bovendien bleek hij behoorlijk fel over poëzie gepolemiseerd te hebben — met Simon Vestdijk bijvoorbeeld, en de opvattingen in diens Glanzende kiemcel bijvoorbeeld. Daarbij ging het niet zelden om wetmatigheden.
Niet altijd was deze polemiek makkelijk te volgen. Juist omdat De Vries’ opvattingen gestold lijken te zijn in een heel ver verleden. Ik kende vooraf van zijn ideeën alleen die uit het gedicht ‘Credo’ en daaruit dan vooral de regel ‘klankversterking — klankbeperking’. En moest van daaruit vervolgens distilleren wat hij op de opvattingen van anderen had aan te merken.
click image to play. 1.00 minutes
De Vries schreef de meeste van zijn kritieken tussen 1946 en 1955. Dat bleek dus inmiddels merkwaardig lang geleden te zijn.
Meer toegankelijk in deze bundel waren daarom de in memoriams die hij schreef, over bijvoorbeeld Nijhoff en Marsman. Tijdgenoten ooit. Net als Slauerhoff. Wat vreemd aanvoelde. Juist doordat De Vries zo oud werd, en ik hem nog bij leven leerde kende, via Willem Wilmink, voelt hij hedendaagser dan die drie anderen.
Op papier bleek dat dus niet zo te zijn.