dit is het dossier:

Bettine Vriesekoop

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Duizend dagen in China ~ Bettine Vriesekoop

Wie in korte tijd twee vergelijkbare titels leest van dezelfde schrijver, en de ene dan heel goed vindt en de andere niet, komt daarmee voor een vraag te staan. Want was dat voortreffelijke boek soms een toevallige uitschieter, of deugde er juist iets niet aan die minder gelukte uitgave?

En de beide autobiografische boeken van Bettine Vriesekoop blijken dan op de keper beschouwd vrij fundamenteel te verschillen.

Zo heeft Heimwee naar Peking een wel heel stevige kern. Er is dat tafeltennissen, en de positie van Bettine Vriesekoop als topspeelster binnen die sport, en de verdere wereld kon daarmee van daaruit heel vanzelfsprekend worden bekeken.

Duizend dagen in China lijkt zo’n hechte basis te ontberen. En daarmee is er geen echt rode draad in het boek. Veel aan de inhoud was me te toevallig. Er hadden hoofdstukken uit weg gekund, zonder dat dit de portee had aangetast, en de uitgave had ook twee keer zo dik kunnen zijn geweest, met vergelijkbare verhalen waar ooit een actuele aanleiding voor was. Toen.

In dit boek beschrijft Bettine Vriesekoop haar tijd als correspondent voor NRC Handelsblad in China. Ze kwam daar ruim een jaar voor de Olympische Spelen in Peking aan, en zou er vervolgens nog een jaar blijven.

Alleen was Vriesekoop toen ze aankwam nog geen journalist; laat staan een buitenlandcorrespondent. Beide vakken diende ze zich nog helemaal eigen te maken. Daarbij vond ze vooral het schrijven tegen een deadline aan in het begin erg moeilijk. Tekenend op het einde van het boek is haar trots dan dat ze in staat is een artikel van 1000 woorden binnen twee uur aan de krant aan te leveren.

Was dat China waar ze kwam ook nog eens fundamenteel in beweging. Door de Olympische Spelen van 2008 kregen buitenlandse journalisten ineens veel meer ruimte. Vrijheid van meningsuiting en mensenrechten waren ineens thema’s geworden.

Vond er ook nog die verschuiving plaats van Communistische planeconomie naar ongebreideld kapitalisme; waar dan slechts een klein deel van de Chinezen van lijkt te profiteren. Tegelijk kampen veel van de gebouwen die uit de grond gestampt worden al gauw met betonrot, en is de lucht in Peking vreselijk vies en ongezond.

Naast al dat speelde nog het verhaal van Bettine Vriesekoop de moeder, die haar zoontje mee had genomen, en op een internationale school had geplaatst, en die zichzelf nogal eens kwalijk neemt veel te hard te werken; en er niet altijd voor de jongen te zijn.

En dan is Bettine Vriesekoop niet te verwijten dat ze het grote verhaal niet geven kon over het China waarin ze die paar jaar woonde — niemand had dat gekund. Alleen al omdat het landsbestuur zo’n willekeur toonde in het politieke beleid. Evenmin is van een pril correspondent te verlangen dat ze vraagtekens stelde bij wat haar opdrachtgever van haar eiste; hoewel Joris Luyendijk al eens toonde hoe nuttig het kan zijn om over de beeldvorming na te denken waar journalisten in het buitenland mede voor verantwoordelijk gehouden kunnen worden.

Dit boek kwam waarschijnlijk te snel na haar verblijf in China uit. En dat maakt de uitgave eerder een soort journalistieke kroniek dan doorleefde memoires.

In haar andere boek, Heimwee naar Peking, was die afstand in tijd er wel, en ook dat scheelde.

Bettine Vriesekoop, Duizend dagen in China
303 pagina’s
Nijgh & Van Ditmar, 2011

Heimwee naar Peking ~ Bettine Vriesekoop

Wat biografieën gauw eens naar maakt, is het gegeven dat de geportretteerde ergens succes in heeft gehad — anonimussen worden nooit uitgebreid geportretteerd — en dat dan nadruk krijgt dat zo’n man of vrouw eigenschappen bezat die hem of haar uniek hebben gemaakt. Zo iemand in een context zetten, gebeurt te vaak niet.

De factor geluk in eenieders leven weegt in biografieën zelden mee.

Is het nog mooier voor het verhaal als de geportretteerde grote tegenslagen had te overwinnen voor het succes aanbrak. Lang geleden schreef ik al eens dat Lance Armstrong’s bijna fatale teelbalkanker een marketingsprookje werd voor de professionele wielersport, toen hij na de ziekte ineens nog de Tour de France zou winnen.

Lazarus was terug uit de dood opgestaan.

Sportbiografieën zijn al helemaal vervelend door zulke mechanismen. Heel interessant is het niet om een boek te lezen over iemands talloze overwinningen; die zijn immers al bekend — tenzij deze, zoals Armstrong, daarbij tegen de mores van de tijd inging, en daarvoor uiteindelijk nog eens gestraft werd.

Heimwee naar Peking heb ik altijd wel een bijzondere biografie gevonden; ik las het boek eerder. Simpelweg al omdat Bettine Vriesekoop daarin boeiend weet te schrijven over iets dat eigenlijk heel vervelend is. Training. Want sporters hebben zich allereerst tal van routines aan te leren, zodat hun lichaam automatisch handelt, en zoiets kost talloos veel uren aan tijd.

Een wat cynische uitspraak over topsporters is daarom ook dat óf enkel de heel saaie mensen die jaren aan training kunnen volhouden, óf dat zo’n investering van jaren aan herhaalde training iedereen tot saaie mensen zou maken.

Liet Bettine Vriesekoop bovendien haar sportieve successen buiten het boek. Daar wordt amper een zinnetje of twee aan gewijd. Terug uit China zou ze twee keer Europees kampioen worden. Al duurde dit na de eerste reis wel nog een jaar.

In Heimwee naar Peking beschrijft ze drie trainingskampen in China. Waarvan de eerste in de zomer van 1980 was. De tweede kwam er in de zomer van 1991, even nadat ze een jaar was gestopt met tafeltennis. En de derde nog weer een half jaar later.

Steeds speelde ze beter dan daarvoor na zo’n trainingskamp, tussen de Chinezen — die op oeroude tafels bleken te spelen, met deuken daarin, en veel te weinig licht in de zalen.

In haar boek probeert Bettine Vriesekoop dan te analyseren wat die totale focus op dat ene voor een paar weken uiteindelijk betekende. Waarmee ze ook een analyse biedt van tafeltennis als spel, van psychologische oorlogsvoering, en wat Chinezen nu net daarin zo goed maakt.

Uiteindelijk luidt haar conclusie daarbij dan zij hun ego niet meenemen naar de tafel. Of ze een punt winnen of niet; hun kracht is dat dit geen invloed heeft op het volgende punt dat verspeeld wordt. Anders dan bij ons westerlingen, die puntverlies zo makkelijk als een eigen fout gaan zien.

Had ze in 1980 al ontdekt dat ook de jongere Chinese speelsters waar ze mee sparde technisch aanzienlijk meer bagage hadden dan zij.

Alleen neemt de sport inmiddels, dus nu al enige decennia, af in betekenis in dat land. Ook de Chinese bevolking heeft namelijk het ego ontdekt; omdat de welvaart groeide; en ook bezit daarmee van betekenis werd.

Bijna toevallig verlopen Vriesekoop’s eigen trainingskampen in materieel opzicht dan enigszins parallel aan deze ontwikkeling; terwijl ze geestelijk nu net probeert om almaar onthechter Chinees te worden.

Tijdens de eerste trainingsperiode was alles nog zo ontstellend primitief, gezien vanuit Nederlandse ogen, en heet ook, dat zelfs eten er moeilijk was, waardoor ze ernstig vermagerd zou terugkeren.

Bij haar laatste verblijf zat ze in het meest luxe hotel denkbaar, omdat een rijke sponsor, Bessel Kok, zich over haar had ontfermd.

Zondag 5 januari

Na een doorwaakte nacht word ik om negen uur gewekt met een lief telefoontje van Bessel. Hij is voor zaken in de Verenigde Staten. Ik hoor op de achtergrond gestommel. Bessel zegt: ‘Niets bijzonders, het zijn Donald en Ivana Trump die in de hotelkamer hiernaast ruziemaken. Donald heeft zojuist uit pure woede zijn trouwring ter waarde van een miljoen dollar het raam uit gesmeten […]

En dan zal het toeval zijn dat er relatief veel tijd zat tussen dat eerste trainingskamp en de tweede. Plus dat er daarbij dan toevallig heel wat veranderde in China, en in het leven van Bettine Vriesekoop zelf. Ze heeft al dat toch maar mee weten te nemen in dit boek.

Een autobiografie die naast dat leven ook nog een context biedt, zoals deze? Daar zijn er heel weinig van.

Veel te weinig…

Bettine Vriesekoop, Heimwee naar Peking
128 pagina’s
Nijgh & Van Ditmar 2013, oorspronkelijk 1994