Alaska ~ Anna Woltz

Als een roman mij teleurstelt, wat nogal eens gebeurt, is dat altijd doordat het verhaal zo veel beperkter uitvalt dan gehoopt. Mij was dan de wereld beloofd, bijvoorbeeld, alleen volgde er bij het lezen niets dat ik niet al eens eerder las, en gaat zo’n boek al gauw te bekende paadjes af. Doorgaans wordt dit probleem al binnen tien minuten duidelijk, gelukkig.

Wil ik een boek lezen waarvan me bij voorbaat al duidelijk is welke ruimte het zal innemen, dan herlees ik liever wat. Of dan wordt er een thrillertje gepakt. En tegenwoordig lees ik zelfs wel weer eens een jeugdroman.

Fictie gaat nogal eens over mensen waarvan ik blij ben dat ik niet te zijn als zij. En zo bezien hebben al die propagandisten voor de waarde lezen op minstens éen punt gelijk. Door te lezen over iemand die niet is als ik, wordt zo’n ander wat begrijpelijker. Hopelijk.

Alaska van Anna Woltz gaat onder meer over Sven, die epilepsie heeft. Dat is geen ziekte waar ik per se meer van wilde weten. Ware dit een eigenschap geweest die de schrijver van een ‘normale’ roman aan een hoofdpersoon had toebedeeld, dan was zo’n boek niet snel opgepakt.

Maar, de scope van jeugdboeken is net wat anders. Een gelukkig einde valt misschien niet te verwachten aan een verhaal waarin een kwaal als epilepsie meespeelt, het probleem zal nog wel hanteerbaar blijven; zo mag je verwachten.

En inderdaad, dat was zo. Alaska had verder het nut om terloops met praktische wenken te komen over wat gedaan moet worden als iemand een epileptische aanval heeft. Als die minder dan drie minuten duurt, is medische hulp bijvoorbeeld niet per se nodig. Dus moet je negeren wat zo iemand doormaakt, zorgen dat deze zichzelf niet verwonden kan, en timen.

De tegenspeler van Sven in Alaska is Parker, een meisje boos op de hele wereld. Naast dat ze daar de leeftijd voor heeft, spelen er nog twee andere zaken. De fotozaak van haar ouders werd kort daarvoor overvallen, en de dader loopt nog altijd vrij rond. Haar vader raakte bij deze overval gewond, en is sindsdien zichzelf niet meer.

Bovendien mist ze haar jonge hond, met de naam Alaska. Het beest moest weg toen éen van haar broertjes allergisch bleek te zijn voor hondenhaar. Daarop werd hij tot hulphond opgeleid, en toegewezen aan Sven. Aan wie ze al een hekel had voor ze van deze belediging wist.

Tot overmaat van ramp beginnen beide personages ook nog eens in dezelfde brugklas van een nieuwe school. Wat ze nog eens met een hele reeks extra angsten opzadelt. Voor Sven is dat zelfs al de tweede keer dat hij begint, want met die epilepsie van hem werd het de eerste keer niets. Dus hij meent helemaal dat iets bewezen moest worden.

Conflict en mogelijke catharsis lijken daarmee al snel bekend te zijn in dit boek. Alleen is Anna Woltz een te goede schrijver om daarbij dan ooit helemaal voorspelbaar te worden.

Anna Woltz, Alaska
184 pagina’s
Em. Querido’s kinderboeken, 2016

Honderd uur nacht ~ Anna Woltz

Het blijft vreemd om een schrijver wel van columns te kennen, of andere zijdelingse activiteiten, en niet van haar hoofdwerk. De romans. Helemaal als dat er inmiddels een behoorlijke verzameling zijn geworden.

Anna Woltz [1981] ging vooral kinder- en jeugdboeken schrijven na haar vroege debuut — in 1998, met een columnbundel over het schoolleven. En dat zijn nu net niet de romans waar ik automatisch uit kies om wat te gaan lezen.

Was er alleen ook het autobiografische gegeven dat Anna Woltz in New York was, toen orkaan Sandy daar landde, in het najaar van 2012. En de vraag intrigeerde me hoe zij dat gegeven, van een wereldstad die ineens niet meer werkt na de storm, omdat de stroom bijna overal is uitgevallen, had weten te verwerken in een verhaal.

Rampenverhalen kunnen alleen al interessant zijn omdat mensen zich anders gaan gedragen als er plots geïmproviseerd moet worden; vanwege het ineens heel andere normaal.

Toegegeven, de rampen die het weer mij ooit aandeed, waren aanzienlijk beperkter in hun schaal. De Nederlandse Spoorwegen liet me daardoor weleens stranden op een eind van huis, met honderden anderen tegelijk. En wat me daaraan vooral bijbleef, is dat iedereen toen ineens met elkaar ging praten; daar waar het openbaar vervoer menigeen normaal toch gauw eens zwijgen laat, opdat de medereizigers toch vooral een gezelschap van anonieme vreemden blijven.

Maar bij zo’n groot gezamenlijk probleem hoort iedereen plots automatisch ineens tot de groep: wij de getroffenen; omdat er dan éen gemeenschappelijke ervaring wordt gedeeld.

Woltz vertelde haar rampverhaal via Emilia de Wit: een veertienjarig meisje dat Nederland ontvlucht nadat haar vader daar iets zo ontiegelijk doms heeft gedaans, wat zo breed wordt uitgemeten op de sociale media, dat de enige uitweg die ze ziet is om dan het land maar te verlaten; met hulp van haar vader’s creditcard.

Emilia ontvluchtte alleen de ene shitstorm om pardoes in een andere orkaan te belanden. En in New York blijkt dat het appartement dat ze ongezien via Craigslist gehuurd heeft helemaal niet bestaat. Bovendien nadert het noodweer al.

Door de omstandigheden gedwongen trekt ze uiteindelijk, voor de duur van de black-out, in bij broer en zus Seth en Abby. Na eerst overigens nog een nacht te hebben doorgebracht in het gezelschap van de mooie Jim; die toen ernstige koorts had van een wond aan zijn hand.

Prettig aan het lezen van jeugdboeken blijft dat de lezer zich onbekommerd mag identificeren met de hoofdpersoon. Ik had er tenminste geen enkele moeite mee om me voor even in de onzekere 14-jarige Emilia te verplaatsen — daar waar ik me gezien mijn leeftijd misschien aan de kant van haar vader had horen te scharen.

Loopt het verhaal bovendien ook nog min of meer goed af; omdat de turbulentie in het hoofd van Emilia eindelijk beheersbaar wordt.

Wat dit boek daarmee een roman maakt met een prettige catharsis. Er was ellende. En in ruil wordt de hoofdpersoon iets ouder en wijzer.

Wat vreemd dat ‘serieuze’ auteurs daar amper nog aan denken als vertelelement.

Bovendien zit Honderd uur nacht vaktechnisch strak in elkaar. Ik kon tenminste makkelijk bewonderen hoe de auteur het intelligent naliet om exacte beschrijvingen te geven van orkaan Sandy, of die ellende op de sociale media, omdat daartoe wel volstond te tonen welk een abnormaal gedrag deze veroorzaakten.

En als een verhaal zo goed gebracht wordt, vallen de lezer ook pas veel later logisch lijkende bedenkingen in. Als hoe vreemd de keuze is om een veertienjarige nu net vanuit Nederland naar New York te laten vluchten — waar ze helemaal niets heeft en niemand kent.

Anna Woltz, Honderd uur nacht
200 pagina’s
Querido kinderboek, 2014

Ik kan nog steeds niet vliegen ~ Anna Woltz

Martin Amis heeft een nieuwe essaybundel uit. En daar weet hij handig publiciteit voor te genereren door eens een controversiële uitspraak te doen in een interview, hier en daar.

Toch ben ik al even aan het broeden op een juist niet heel politiek geladen statement van hem. Amis’ conclusie namelijk nu dat je een roman op twee compleet verschillende manieren kunt beoordelen. Want waar hij er vroeger op stond dat zijn werk objectief gelezen werd — dat lezers vooral behoorden te kijken wat de schrijver precies geprobeerd had — weet hij inmiddels dat schrijven allereerst heel subjectief verrukking brengen moet.

Als het je niets kan schelen wat er met de personages gebeurt in een roman komt de rest van wat de schrijver wilde ook niet over. 1

En ik denk dan over deze conclusie na, omdat die verduidelijkt wat voor mij het lezen van fictie soms zo moeilijk maakt. Eenmaal er enkele duizenden romans gelezen zijn, is het niet eenvoudig om weer te beginnen aan een overduidelijk bedacht verhaal over weer zo’n stakker en zijn of haar problemen. Behalve door dan te gaan lezen als een criticus doet, analyserend, wat domweg niet de leukste manier van lezen is.

Daarnaast valt het een ervaren lezer onmiddellijk op als een schrijver telkens weer hetzelfde verhaal vertelt — wat nog opvallend veel auteurs doen ook.

Alleen maken zulke mechanismen het dus ook zo vreemd dat er dus schrijvers bestaan die me wel telkens meteen weten te pakken. Gaat het bij Anna Woltz nog over romans ook waar ik allang overheen gegroeid zou moeten zijn als lezer, omdat zij jeugdboeken schrijft.

In Ik kan nog steeds niet vliegen heeft ze ervaringen verwerkt van haar vader. Die reisde in de zomer van 1945 als mager stadskind, dat de hongerwinter had overleefd, tezamen met honderden lotgenootjes naar Denemarken, om daar een paar maanden weer wat aan te sterken.

Enkel bij F.B. Hotz las ik ooit eerder over dit gegeven; zo’n makkelijk te vergeten episode uit die vreemde tijd kort na de oorlog.

Objectief oordelend hoorde ik dan hier iets te moeten melden over de slimme truc van Anna Woltz om twee kinderen die reis naar Denemarken te laten maken, en ze daar op dezelfde boerderij te plaatsen, in plaats van slechts eentje. Want het is een oude theaterwet dat éen gek op het toneel zelden werkt, waar twee gekken juist wel iets teweeg brengen: want die kunnen dan fijn met elkaar praten. Of ruzie maken.

Schrijven als een ‘echte’ criticus is dus zo vaak ook gewoon het telkens weer willen laten zien hoe slim je wel niet bent.

Alleen schiet al mijn intelligentie of leeservaring tekort om te begrijpen waarom Ik kan nog steeds niet vliegen me aanzienlijk meer deed dan alle fictie tot nu toe gelezen dit jaar. Wat me dan precies zo raakte in een relatief simpel verhaal over fatsoenlijke mensen, die net een oorlog hadden meegemaakt, en voor wie het dan toch vanzelf sprak om voor even wat kinderen op te vangen die een nog beroerdere tijd hadden doorgemaakt. Wat me zo ontroeren kon aan een boek over een dertienjarige jongen en een twaalfjarig meisje voor wie die oorlog hun hele bewuste leven had gewoed, en die daardoor amper weet hadden hoe het normale leven eruit kon zien — behalve dan dat er voldoende te eten is dan bijvoorbeeld, en lekker eten nog daarbij.

En misschien wil ik dat wonder dan nog niet eens verklaren. Want wellicht is het niet eens dit boek alleen, maar is het eerder mijn enorme afkeer van alle gehaat en gehits overal op dit moment, en de eeuwige verongelijktheid bij zo velen; die allemaal niets tekort komen, en toch een ander het liefst zagen verrekken, en die treurige mening overal nog menen te moeten uitventen ook.

Anna Woltz, Ik kan nog steeds niet vliegen
184 pagina’s
Leopold, 2012
  1. quote uit The Guardian:
    []

Mijn bijzonder rare week met Tess ~ Anna Woltz

De boeken van Anna Woltz herinneren me aan iets dat er normaal bij het lezen zelden meer is, en vroeger zo vaak wel was. Vandaar dat ik nu al een derde jeugdboek las van haar dit jaar.

Lezen kan ook troost bieden voor even. Ik was dat haast vergeten. Want opvallend genoeg ontbreekt dit emotionele aspect vrijwel altijd in de lectuur die normaal op mijn pad komt. En waar ligt dat dan aan?

Nu lopen jeugdboeken vrijwel altijd goed af. Iets waar het in het normale leven nogal eens aan ontbreekt. Alleen geloof ik niet dat de kwestie zo simpel zou zijn.

Ik vrees bijvoorbeeld dat ik te belezen ben geworden om nog te kunnen genieten van het type auteur voor volwassenen dat hun boeken nog onbeschroomd prettig durft te laten eindigen. Ook al omdat ik van auteurs eigenlijk verlang dat ze me iets vertellen over hoe het is om te leven, in deze tijd, of in de tijd waarin zij schreven. En leven gaat zo zelden zonder au.

Als een schrijver me te weinig benul lijkt te hebben, kan zijn of haar boek ook nooit wat worden.

Geef ik er bovendien al enige decennia de voorkeur aan om non-fictie te lezen, in plaats van de zoveelste roman. En zulke zakelijke teksten spelen zich onvermijdelijk af in de grimmige en vies-voze werkelijkheid. Waarin het altijd nog weer erger was dan je toch al vreesde.

Dus kan het zijn dat ik hoogstens van jeugdboeken nog net wel accepteer dat ze even een stiltereservaat zijn; dat uurtje aan retraite bieden, om te mogen herstellen van heel de wereld daarbuiten. Een eigenschap die verder enkel stripboeken ook hebben — alleen vergt het bekijken van getekende plaatjes bij voorbaat al de vrijwel totale opschorting van het ongeloof; anders dan bij zo iets abstracts als woorden opgaat.

Ook in de roman Mijn bijzonder rare week met Tess lijken de opdoemende problemen weliswaar soms even heel groot, alleen worden ze uiteindelijk wel overwonnen. Wat alles scheelt.

Het verhaal in dit boek wordt verteld door Samuel, een slimme jongen van tien, die klein is voor zijn leeftijd. Tijdens een vakantie op het eiland Texel ontmoet hij de iets oudere Tess, die hem behoorlijk domineert. Tegelijk krijgen ze ook voor even een heel echte band.

Tess kent haar vader niet, heeft hem ook nooit gekend, maar is toch heel nieuwsgierig naar wie dat kan zijn; hoezeer haar moeder die vragen ook afhoudt. Naspeuringen hebben haar wel een naam opgeleverd, en online is er zelfs iemand te vinden met die naam.

En deze man weet ze naar Texel te lokken, om hem eens goed te bekijken, alleen al om te kunnen afwegen of ze hem wel als vader wil.

Vanzelfsprekend loopt er daarop van alles mis. Anders was er geen spannend boek. En hoewel ik toch meen een trope of tien te kennen om een verhaal spannend te maken, slaagde Anna Woltz er opnieuw moeiteloos in om ook mij bij het lezen telkens te verrassen.

Anna Woltz, Mijn bijzonder rare week met Tess
144 pagina’s
Podium, 2013