dit is het dossier:

Mark Deuze

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

PopUp ~ Henk Blanken & Mark Deuze

Digitale media maken veel mogelijk. Dat u op dit moment een recensie van een boek leest op een beeldscherm, bijvoorbeeld. Maar al die nieuwe digitale mogelijkheden samen zorgen ook voor verwarring. Want, er bestonden al media. En die hadden al vaste manieren van werken. Bovendien hebben ze beproefde bedrijfsmodellen, die vaak behoorlijk winstgevend waren. Alleen neemt zo langzamerhand de zekerheid af dat de oude media grote hoeveelheden kijkers, luisteraars, en lezers kunnen blijven trekken. Gaat het nog niet eens over hun advertentie-inkomsten; of het gegeven dat adverteerders oorspronkelijk vooral drukte beloonden, en nu steeds meer hun reclame richten op mensen die er echt belangstelling voor kunnen hebben.

PopUp belooft te laten zien wat er op dit moment allemaal speelt in het medialandschap. En, alsof de schrijvers ook in vorm wilden aantonen dat verwarring regeert, is dit een warrig opgezet boek. Terwijl bij hen praktijkkennis toch gelinkt zou moeten zijn aan theorie; Blanken is adjunct-hoofdredacteur van het Dagblad van het Noorden, en Mark Deuze is mediawetenschapper.

De auteurs verdedigen die chaos, door te stellen dat er wel degelijk een rode draad door het boek loopt. Want, om met de oude Mulisch te spreken, niets wordt genoemd dat iets anders niet aanraakt. Alles heeft verband met elkaar. De ene innovatie hier kan veranderingen veroorzaken op een heel ander terrein.

Dit lovenswaardige uitgangspunt leidt vervolgens wel tot een groot aantal merkwaardige keuzes. Waar ik me aan ergerde, omdat de auteurs in hun drang tot overzicht vreemde beslissingen nemen, en daarmee soms onjuistheden introduceren. Hun gebrek aan visie stoorde.

Zo is inmiddels een gegeven dat iedereen van mediaconsument ook mediaproducent kan worden. Plaats bijvoorbeeld maar een reactie onder aan dit boeklogje, en er kan ineens een dialoog ontstaan. Schrijf iets inhoudelijks op, of verbeter mij, en gezamenlijk brengen wij nieuwe lezers meer dan ik alleen kon leveren.

Hebben de lezers wel pech die al langskwamen voor u een reactie plaatste.

Alleen illustreren Blanken en Deuze de kracht van die gezamenlijkheid opmerkelijk genoeg door op krukkige manier uit te leggen wat de betekenis van open source software is. Om maar éen voorbeeld te geven dat het de auteurs niet per se te doen is om media, maar dat werkelijk alles digitaal ineens van belang schijnt te zijn.

Niet dat zij onwaarheden opschrijven over open source software. Maar ze laten de open source-beweging bijvoorbeeld beginnen op het moment dat Netscape de broncode van zijn browser publiek beschikbaar stelde. Naar de tijdrekening van het wereldwijde web vond dit moment inderdaad in de duistere Middeleeuwen plaats. Maar iedereen met een beetje inzicht in de geschiedenis van het programmeren weet wel beter.

Bovendien, elk computerprogramma werkt met algoritmen. En algoritmen zijn al gemeenschappelijk bezit sinds er wiskundigen bestaan.

Verder ook, denkers over technologie, zoals Mumford, gingen nu juist al uitgebreid in op de immense betekenis van vermogen van mensen om vrijwillig samen te werken.

En daarmee verwoord ik mijn belangrijkste bezwaar tegen dit boek. Veel van wat de auteurs nieuw en opmerkelijke noemen, is dit niet per se. Mechanismen als vrijwillig samenwerken bestonden al. De mens is een sociaal dier, dat best goed wil doen. Wat wel door de opkomst van internet verandert, is dat grenzen en afstanden niets meer te betekenen hoeven te hebben; dat wereldwijd zielsverwanten elkaar makkelijker dan ooit kunnen vinden.

Maar de interessantste vragen die deze ontwikkeling oproept, worden door Blanken & Deuze niet gezien. Hoeveel mensen steken nu echt die grens over, om maar eens wat te noemen? Vrijwel al die sociale verbanden online, of het nu om open source software gaat, of om fora, of om netwerksites, zijn op dit moment nog nationaal gekleurd. Maar blijft dat zo? En wat betekent dit dan weer?

De auteurs hebben er sowieso weinig oog voor dat de massamedia de latente kwaliteit hadden om sociale banden te versterken. Ze melden nog net dat kranten vroeger allemaal politiek gekleurd waren, en dat mensen meenden er lid van te zijn — en niet abonnee. Maar Blanken & Deuze constateren slechts dat de verzuiling in Nederland op een gegeven moment ophoudt. En door zo blind over die nieuwe sociale samenwerkingsverbanden online te jubelen, negeren ze de mogelijkheid dat internet maatschappelijke verschillen enorm kan versterken.

Het is zo willekeurig wat er wel in het boek staat. Zo wordt geëindigd met iets dat een soort collegedictaat van Deuze lijkt voor de opleiding journalistiek. Waarin hij zijn studenten sust, en geruststelt dat alle veranderingen ook met allerlei nieuwe uitdagingen komen, voor het vak. Het hoofdstuk daarvoor gaat dan weer over bedrog dat journalisten hebben gepleegd. Waar het enig nieuwe aan is dat plagiaat, of het interviewen van niet bestaande mensen, sneller dan vroeger uitkomt, omdat internet de controlemechanismen op dat soort luiheid heeft uitgebreid.

Tegelijk verwachten jongeren authenticiteit van de massamedia, volgens een eerder hoofdstuk. Terwijl de waarheid inmiddels vloeibaar is, volgens de socioloog Zygmunt Bauman. Alles kan onderhandeld worden. Maar een paar pagina’s daarvoor ging het nog over de cartoonrellen — die volgens mij nu juist tonen dat sommige mensen waarheden hebben waar geen moment over te onderhandelen is.

Dit boek lijkt kortom te bestaan uit een toevallige greep van Blanken & Deuze uit artikelen die ze toch al hadden geschreven. Kaftje erom. Ronkende inleiding erbij, over dat alles zo verschrikkelijk beweegt; alsof dat afdoende verklaring is voor de matige kwaliteit van wat daarop volgt. Maar dit boek is niet goed, het toont nauwelijks enig economisch of historisch inzicht, en het is daardoor onvolledig.

De complexiteit van een onderwerp mag bovendien nooit een excuus zijn om daar zelf maar nieuwe chaos tegenover te zetten.

Blanken & Deuze vertrouwen mij er te veel op hun publiek toch wel te kunnen overrompelen met zaken en argumenten waar die nog nooit van gehoord hebben. En dat acht ik respectloos voor welke lezer ook.

Henk Blanken & Mark Deuze, PopUp
De botsing tussen oude en nieuwe media

256 pagina’s
Uitgeverij Atlas, 2007

Wat is journalistiek? ~ Mark Deuze

Mark Deuze is éen van de meer interessante schrijvers over de media in Nederland. Met dien verstande dat ik alle auteurs verwijt zich vooral op deelaspecten blind te staren, en zich daardoor te makkelijk van hun onderwerp af te maken. Ook in dit boek gebeurt dit weer.

Deuze meldt met dit boek een vervolg te bieden op zijn dissertatie uit 2002, die over de Nederlandse journalist ging, maar herhaalt vooral wat hij eerder constateerde. Hoogstens zijn enkele conclusies verder uitgewerkt; zoals de opmerking dat op de redacties van nieuwsmedia te weinig nazaten van immigranten werken.

Anderszijds blijft het soms verbijsterend om te lezen wat Deuze vindt als hij de journalistiek ontleedt. Vooral de hoge eigendunk binnen het métier is vaak lachwekkend. Zo blijkt uit een enquête binnen de beroepsgroep dat ruim de helft van de journalisten zich chef van het éen of ander noemt, terwijl hoogstens een kwart daadwerkelijk een leidinggevende functie heeft.

De schrijver herhaalt de constatering uit zijn dissertatie dat er op de meeste redacties nauwelijks doorstroming is, en dat nieuwe krachten geselecteerd worden om maar vooral niet op te vallen in zo’n stilstaande poel. Helaas komt Deuze niet zo ver ons echt uit te leggen wat dat betekent voor de berichtgeving van dergelijke media; zijn conclusies blijven impliciet.

Een andere schokkende mededeling was dat de 150 parlementaire journalisten in Nederland zogezegd het nec plus ultra binnen het métier vertegenwoordigen. Hoger is blijkbaar niet te bereiken in het vak.

Deuze zal die opmerking niet als diskwalificatie van de beroepsgroep bedoeld hebben, maar zo vat ik zijn conclusie wel op. Het is al zo bedroevend dat alle gekeutel op het Binnenhof zo veel aandacht schijnt te moeten trekken. Alle politieke beslissingen die er toe doen, zijn allang in het adviescircuit daarbuiten genomen — of komen uit Europa. Dat daar zo zelden iets over gezegd wordt, toont al aan dat de parlementaire journalistiek zijn werk niet verstaat. Dus, op welke gronden vormen de geheugenloze relzoekers die de Haagse politiek verslaan dan in vredesnaam de eredivisie? En wat betekent dit dan voor verslaggevers in de onderbond?

Nee, de journalistiek is in dit boek weer te zeer als verschijnsel geïsoleerd, om mij waardevolle nieuwe inzichten op te leveren. Dat blijkt alleen uit bovenstaand voorbeeld al.

Mark Deuze, Wat is journalistiek?
Studies voor het Bedrijfsfonds voor de pers / S12

232 pagina’s
Uitgeverij Het Spinhuis, 2004