Draagbare Van Doorn ~ J.A.A. van Doorn

Telkens als er een auteur overlijdt, is er de vraag of het de moeite loont me in zijn oeuvre te verdiepen. Schrijvers worden doorgaans snel vergeten. Hun boeken zijn na een paar jaar ineens weg, alsof ze nooit hadden bestaan.

De socioloog J.A.A. van Doorn [1925 – 2008] stierf in mei dit jaar. En hem kende ik vooral als columnist, niet om de grotere werken die hij schreef.

Deze bloemlezing uit zijn werk gaf me meerdere redenen om hierna toch eens wat beter te kijken naar Van Doorn’s oeuvre. Al is dit niet omdat hij nu zulke boeiende theorieën zou hebben. Van Doorn blijkt bij uitstek een schrijver te zijn van losse ideeën.

Samensteller Gerry van der List heeft dit boek in drie parten verdeeld. De columns komen eerst, gevolgd door essays, en dan wetenschappelijke publicaties. En mij viel op dat er bij Van Doorn in aanpak of toon betrekkelijk weinig verschil is tussen die verschillende soorten teksten. Tegelijk valt wel het enorme blikveld op waarmee hij keek.

Heel opvallend is bijvoorbeeld dat Van Doorn zich niet binnen de sociologie verschanste, zoals veel van zijn collegae wel menen te moeten doen, maar zich in zo veel mogelijk verschillende kringen bewoog. Wie alleen zijn eigen vak kent, kent ook dat niet, zo schreef hij terecht.

Iemand die zich zo bewust is van hoe de eigen blik vertroebeld kan worden, durf ik wel op zijn oordeel te vertrouwen. Dat speelde duidelijk mee in mijn waardering bij het lezen van deze bundel. Helemaal doordat Van Doorn zo ook telkens weet aan te tonen hoezeer politiek correct denken bij anderen tot tunnelvisie leidt.

Wat ik wil zeggen is niet méér dan nazeggen wat al door menig historicus is geponeerd: Nederland zoals wij het kennen, is niet organisch gegroeid maar resultaat van historisch toeval en staatkundige constructie. De negentiende-eeuwse eenheidsstaat diende als politiek staketsel dat de verdeelde samenleving bijeen moest houden, al was het maar omdat in die tijd van militair nationalisme alleen duidelijk geprofileerde nationale staten konden overleven.

In dienst van die eenheid werd een nationale mythe geschapen, geconcretiseerd in de bevordering en popularisering van een vaderlandse letterkunde en muziekcultuur, van schilder- en beeldhouwkunst, en van monumentale bouwprojecten. […]

Deze moderne natie-staat die geruime tijd buitengewoon succesvol is geweest, heeft thans zijn beste tijd onmiskenbaar gehad. Daar beginnen onze problemen. [241 – 242]

J.A.A. van Doorn, De Draagbare Van Doorn
Samengesteld door Gerry van der List

309 pagina’s
Uitgeverij Prometheus, 1996

Gevangen in de tijd ~ J.A.A. van Doorn

Monografieën zijn doorgaans geen boeken die veel bij mij wakker roepen. Monografieën lees ik om geïnformeerd te worden. Maar met dit boek lag dat anders. De socioloog Van Doorn toont zich er meer in dan de schrijver van ideeën alleen — hij heeft ook een zichtbaar genoegen om de ideeën van anderen te ontkrachten. Al blijft de polemiek waar dit mee gepaard gaat onderkoeld.

Dit boek kent wel een opvallende indeling. Zo behandelde Van Doorn pas achterin de vraag of er wel generaties bestaan. En zo ja, hoe die zich dan onderscheiden. De meningen hierover verschillen nogal, tussen de verschillende geciteerde historici en sociologen.

Conservatief bekeken, kan het nut hebben om bepaalde generaties te onderscheiden. Om de blik van de onderzoeker te scherpen, om maar iets te noemen. Is er ergens een gevestigde macht, en door wie wordt die dan aangevallen, bijvoorbeeld?

Tegelijk kan het ook op intellectuele gemakzucht wijzen als onderzoekers per se generaties willen onderscheiden. Etiketten zijn makkelijk te plakken. Alleen daarom al is kunstgeschiedenis, of literatuurtheorie, met zijn neiging tot het onderscheiden van stromingen en strominkjes, zo vaak eerder wensdroom dan wetenschap, voor mij.

Van Doorn’s positie in dit debat wordt vooral in de twee eerste delen van dit boek verduidelijkt. Hij lijkt een generatie vooral te zien als een groep mensen die binnen dezelfde periode vergelijkbare ervaringen hebben gedeeld. Zijn idee over wat een generatie uitmaakt, is het lotgenootschap.

Tegelijk is hij ook wel kritisch over dit verschijnsel.

Het eerste deel van dit boek, gaat over zijn uitzending naar Indië, in 1947. Over die ‘humanitaire missie’ om ons land daar te helpen los te komen van de Japanse invloed, die er nog zo hinderlijk aanwezig was.

Van Doorn deelde veel, met al die andere Nederlanders die toen uitgezonden werden. En misschien ook wel met de Indonesiërs die aan de andere zijde streden. Tegelijk moest hij niets hebben van de eeuwige verongelijktheid die de Indië-veteranen nog decennia na hun terugkomst bleven tonen.

Het tweede stuk van dit boek bestaat grotendeels uit een zeer kritische beschouwing van Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Ook ik heb elders al eens kort aangegeven wat dit standaardwerk van Lou de Jong voor mij onleesbaar maakt. Van Doorn’s kritiek gaat precies dezelfde richting uit, maar is vanzelfsprekend geïnformeerder. Toch vind ik het wel opvallend dat hij dezelfde constatering deed als ik: dat het boek voor een publiek van lotgenoten werd geschreven, en daarmee andere lezers worden buitengesloten. Tenzij die het prettig vinden mee te gaan in De Jong’s absolute gelijk.

Van Doorn laat in dit boek zijn kritische blik ook gaan over het werk van Elias en Goudsblom; beiden hier vaker dan éen keer geboeklogd. Die passages waren te kort om ze erg steekhoudend te vinden. Ik vind wel weer de vraag interessant waarom zo’n uitbarsting dan toch in het boek moest. Maar enfin, er bestaan verschillende scholen in de sociologie in Nederland. Dat is geen nieuws. Daar trek ik me ook niets van aan. Behalve dan dat het gegeven me verplicht om te melden dat er naast het begrip generaties wel meer indelingen te bedenken zijn om groepen mensen van elkaar te onderscheiden.

J.A.A. van Doorn, Gevangen in de tijd
Over generaties en hun geschiedenis

275 pagina’s
Boom, 2002

Nederlands / Indonesisch Conflict ~ J.A.A. van Doorn & W.J. Hendrix

Als ik een boek lees, is dat meestal zonder vooropgezet doel. Dat voorkomt zo makkelijk teleurstellingen. Maar soms is er wel een reden. Ik zou me nooit voor een boek over het grote koloniale conflict tussen 1945 en 1950 geïnteresseerd hebben, als Nederland nu niet weer in oorlog was.

Thans opereert mijn vaderland als bezettingsmacht voor een dubieus regime in een regio van Afghanistan. Een paar jaar terug bood het actief steun aan de illegale inval in een ander autonoom land, en legitimeerde het zo de Amerikaanse drang naar imperium. En telkens werden deze opvallende keuzes, want wie wil er nu burger zijn van een oorlogsvoerende natie, met leugens en propaganda verkocht.

Zo wordt bijvoorbeeld met zorg zelfs de suggestie al vermeden dat Nederland nu in oorlog zou zijn…

Want, er valt natuurlijk te twisten over de cijfers die de Nederlandse overheid opgeeft over het aantal slachtoffers, onder de burgerbevolking en onder tegenstanders, veroorzaakt door onze aanwezigheid in Afghanistan. Zijn dat er tientallen? Honderden? Feit blijft dat slechts éen Nederlandse militair in éen geval vervolgd is voor dood door schuld.

Ik ging er vanuit dat een socioloog als Van Doorn ook op dit soort mechanismen gespitst zou zijn. En het interesseerde me of hij daarbij universele onderliggende sjablonen had gevonden. Want, dat de waarheid het eerste slachtoffer in elke oorlog is, weet ik wel. Oorlogshandelingen in Indonesië heetten ook vergoelijkend politionele acties. En dat Nederlandse soldaten veel hebben mispeuterd in Indonesië, was me eveneens bekend.

Beide auteurs, Van Doorn en Hendrix, deden indertijd dienst in Indonesië. Met de Nederlandse bezetting erbij gerekend, hebben ze, maar zij niet alleen, daardoor tien jaar onder zeer uitzonderlijke omstandigheden geleefd.

Een vraag die mij daarom altijd geïntrigeerd heeft, is: waarom weigerden dan zo weinig Nederlanders, die toch net een bezetting door de Nazi’s hadden overleefd, om als bezetter dienst te gaan doen in Indonesië? Zelfs al hebben er dan duizenden geweigerd, en werd dit gegeven door de autoriteiten zo veel mogelijk gecensureerd, om escalatie te voorkomen.

Nu is dit een vraag die slechts gesteld kan worden vanuit de veilige afstand die de geschiedenis biedt. Ik kan alleen al een kolonie namelijk niet als eigen voelen. Mede omdat de geschiedenis mij heeft geleerd dat Indonesië eeuwenlang allereerst wingewest was, en er pas na de Franse tijd tot bestuurlijke kolonisering van het hele gebied werd overgegaan.

De auteurs legden mij redelijk uit hoe de Nederlandse propaganda in deze werkte. De ‘politionele acties’ waren bedoeld om Ons Indië te bevrijden van de opstandelingen. En de bevolking zou daar de Nederlanders ook zeer dankbaar voor zijn.

Wel merkwaardig dan dat diezelfde bevolking, nadat Nederland de zelfstandigheid van Indonesië had erkend, daar dan weer zo blij mee was.

Opvallend vond ik ook dat er pas nieuws over de excessen in Indonesië naar buiten kwam in 1969. De auteurs leggen daarbij niet de link met wat er op dat moment over Vietnam publiek bekend raakte, maar die zal er zijn geweest.

Interessant is daarom ook de geconditioneerde reflex van de Nederlandse politiek, en de verantwoordelijke officieren, die in eerste instantie verontwaardigd alles ontkenden. Alleen al omdat op het moment met dezelfde bewoordingen en ontkenningen nieuws over Afghanistan, of Irak, gebagatelliseerd wordt. Waarbij de media zich ook de afgelopen jaren opnieuw zonder meer kritiekloos leenden voor alle propaganda.

Maar enfin, zo las ik dit boek dus; om antwoord op een tal vragen te krijgen.

Goed aan dit herziene boek — de oorspronkelijke studie heette Ontsporing van geweld — is dat Van Doorn en Hendrix parallellen trekken met de dekolonialisatie elders. Omdat de excessen in Portugese en Franse kolonies nog aanzienlijk veel groter waren geweest. Maar tegelijk geldt daarbij ook dat die landen zich deze gebieden op een andere manier eigen hadden gemaakt, en bestuurd.

Voor de rest is dit boek een opvallend geslaagde poging om sociologie te vermengen met historische feiten. Algemene uitspraken over bestuur, en het geweldsmonopolie van bestuur, en leger, worden telkens verduidelijkt met details over wat er in Indonesië gebeurde.

Daarbij is een conclusie dat, gezien alle omstandigheden — het geringe aantal troepen, de aard van de tegenstand — buitensporig geweld niet te voorkomen was. En ik vind het huiveringwekkend hoe makkelijk zo’n fuik blijkbaar kan ontstaan.

J.A.A. van Doorn & W.J. Hendrix,
Het Nederlands/Indonesisch Conflict
Ontsporing van geweld

363 pagina’s
De Bataafsche Leeuw, 2e aangevulde druk, 1983

Rede en macht ~ J.A.A. van Doorn

Prachtig boek, op éen klein maar wezenlijk punt na. Als het Van Doorn te doen was om te definiëren wat interventiewetenschappen kunnen betekenen, dan blijft hij voor mij daarbij hangen in een te theoretisch ideaal. Simpelweg omdat detzelfde kritiek die hij geeft over de maatschappij, of de politiek, ook opgaat voor het wetenschappelijk bedrijf. Iedereen die zich niet bezighoudt met keiharde wetenschap, met bewijzen die overal ter wereld gelden — en waarover consensus mogelijk is — zal gevoelig blijken te zijn voor modes en andere sociale druk. En daarmee dus oogkleppen ophebben.

Van Doorn ziet dit overigens wel, maar komt helaas niet veel verder dan de constatering. En dat is dan voor het eerst, in dit boek.

Rede en Macht leest als een magnum opus — als een boek waarin alle kennis en ervaring uit een leven werd samengebald. Dat vond ik er ook zo prettig aan. Niet de hoeveelheid bronnen imponeerde, maar het gemak waarmee de socioloog Van Doorn verbanden legde tussen die bronnen. En dat dit boek zich niet beperkt tot de sociologie.

In het boek worden twee ontwikkelingen besproken, die elkaar wederzijds beïnvloeden. Aan de ene kant is dat de voortgaande rationalisering van de samenleving (rede), en anderzijds bestaat er dat streven naar verdere beheersing van maatschappelijke ontwikkelingen (macht). Van Doorn doet dit door een mentaliteitsgeschiedenis te geven van de negentiende en twintigste eeuw, en door na te gaan wat daarbij van invloed was.

Sterk aan het eerste deel is hoe Van Doorn conclusies aan deze trends verbindt die twintig jaar later ineens griezelig inzichtelijk lijken.

Of tolerantie alle problemen kan oplossen blijft een grote vraag. Nog afgezien van eisen die voortvloeien uit fundamentalistische standpunten, vertonen sommige minderheden, tenminste potentieel, een combinatie van religieus, cultureel en nationalistisch particularisme dat te zamen met sociale discriminatie en economische deprivatie een uiterst brandbaar mengsel maakt. [78]

Hoelang duurde het niet voor politici hier zoiets hardop durfden te denken? En nu ze het dan allemaal denken, is er vervolgens geen enkel nuttig idee waar de problemen aan liggen, of hoe die het best op te lossen zijn.

Vrijwel alle trends die beschreven worden, roepen de vraag hoe rationeel daarmee omgegaan wordt. Wat Van Doorn tot de conclusie dwingt dat het begrip rationaliteit misschien uitbreiding verdient. Alleen ziet hij vervolgens vooral kokerdenken bij de wetenschappelijke disciplines die zich bezighouden met vragen over de mechanismen achter politiek beleid. Beleidswetenschappers onderhouden nauwelijks relaties met organisatiewetenschappers.

En, zoals hierboven geconstateerd, tegenover zo’n gebrek zet Van Doorn vervolgens nauwelijks iets als alternatief dan een wensdroom. Er is meer publieke discussie nodig, tuurlijk. Wetenschappers zouden zich meer in het openbaar rekenschap moeten geven van wat speelt, vanzelfsprekend.

Maar hoe dan? Binnen de Nederlandse verhoudingen? In die cultuur waar de grootste publieke intellectuelen zelden gehinderd worden door kennis?

J.A.A. van Doorn, Rede en Macht
Een inleiding tot beleidswetenschappelijk inzicht
256 pagina’s
VUGA Uitgeverij BV, 1989