dit is het dossier:

G.H. Hardy

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Apologie van een wiskundige ~ G.H. Hardy

Vorige week nog was de wiskundige Hardy een romanfiguur, en nu komt hij hier plots in eigen woorden langs. Waarbij meteen opviel hoe gelukkig het is dat mijn lezen in deze volgorde plaatsvond. David Leavitt heeft A Mathematician’s Apology behoorlijk leeggeroofd om G.H. Hardy sprekend te kunnen opvoeren in zijn roman.

Het gevoel van déja lu was nu nogal groot — terwijl ik Hardy’s hartenkreet verder toch alleen van reputatie kende.

Tegelijk had deze reputatie me lang weggehouden bij dit boek.

Hardy spreekt zich daarin onder meer uit over hoe gelukkig hij er mee is dat wiskunde geen enkel nut heeft. Toegegeven, weliswaar bestaat er ook toegepaste wiskunde. Alleen is die vreselijk vervelend. Het toepassen van een kunstje, voor éen of ander dubieus doel.

Maar omdat de wiskunde die hij zijn leven lang bedreef geen enkel nut had, hoefde hij zich ook niet schuldig te voelen aan alles wat de mensheid zoal mispeuterde in zijn dadendrang, als oorlog, of de ontwikkeling van wapens.

Godfrey Harold Hardy [1877 — 1947] werkte onder meer aan priemgetallen. En eenieder met een meer dan elementaire kennis van de wiskunde hoort te weten dat kennis over priemgetallen inmiddels heel belangrijk is geworden. In de digitale communicatie. Bij de versleuteling van het GSM- en internetverkeer.

En daardoor is met wat kwade wil zelfs te stellen dat hij het met zijn werk mogelijk heeft gemaakt dat de Amerikanen en Britten nu iedereen af kunnen luisteren. Onder Amerikaanse druk werd de encryptie van de digitale mobiele telefonie zo simpel gehouden, dat deze af te tappen bleef. Onder Amerikaanse druk is de versleuteling van een RSA-standaard kraakbaar gemaakt.

Geen wetenschapper kan ook voorspellen wat er nog eens met zijn of haar werk gebeuren zal.

Het wat kunstmatige onderscheid tussen de schone ‘pure’ wiskunde, en de smerigheid van de kennis die daarmee vervolgens toepasbaar wordt, vind ik daarom onhoudbaar. Maar het leeft nog steeds, aan de universiteiten — waardoor die wiskunde nog een vervelend religieus trekje krijgt ook. Want enkel uitverkorenen kunnen bij de waarheid komen.

Deze positie wordt vervolgens hoogstens gerelativeerd vanuit de stelling dat die waarheid verder geen enkel nut dient, gelukkig.

Apologie van een wiskundige trof me daarom meer om dat andere deel van de inhoud. Het is een boek van een man op leeftijd die beseft zijn bloeitijd achter zich te hebben. Wiskundigen pieken ook al absurd jong. Daar valt na hun dertigste amper nog groot nieuws van te verwachten. Hun taak wordt het vervolgens bijvoorbeeld om anderen te helpen zich te ontplooien.

En het schuurt behoorlijk tussen de negentiende-eeuwse opvattingen van Hardy dat iedereen ambitie hoort te hebben — en vooruit moet willen in de wereld, en hard moet werken — en het besef het eigen onderzoeksveld al een tijd niet meer vooruit te kunnen helpen met nieuwe vondsten. Dit boek is het boek van een somber man.

De uitgave kreeg later een lange introductie, geschreven door C.P. Snow, die daarin een biografie van Hardy schetst. Alleen dat portret al maakt het boek lezenswaardig. Waarschijnlijk spraken Snow’s woorden me zelfs meer aan dan Hardy’s. Al kan dat zijn omdat diens ideeën al te vaak geparafraseerd voorbijkwamen in Leavitt’s roman.

G.H. Hardy, Apologie van een wiskundige
Met een voorwoord van C.P. Snow
144 pagina’s
Uitgeverij Nieuwezijds, 2011
vertaling door Josephine Ruitenberg van A Mathematician’s Apology, 1940, 1967

Indian Clerk ~ David Leavitt

Verhalen over geniale geleerden worden gretig doorverteld. Helemaal als deze mensen vooral in hun hoofd aanwezig waren, en de rest van hun leven er wat onhandig bijnamen. Misschien is dat omdat wij geruststelling vinden in zulke anekdotes. Nooit zal ons een geniale gedachte overkomen. Maar we redden het toch heel wat beter in het dagelijks bestaan.

Voor mijn februari-projectje had ik het boek The Man Who Knew Infinity willen lezen, A Life of the Genius Ramanujan. Dat boek is nu al maanden onderweg.

Toen viel me bij het doornemen van David Leavitt’s bibliografie op dat hij niet alleen over Alan Turing had geschreven. Ook hij had zich gewaagd aan een levensbeschrijving van de Indiase wiskundige S. Ramanujan. En zijn boek was wel te krijgen.

Bleek die uitgave een roman te zijn. Een vie romancée. The Indian Clerk behoort tot het genre dat ik normaliter verafschuw.

Toegegeven, goede biografieën zijn moeilijk, zo niet onmogelijk, om te schrijven. Niet alleen moeten de feiten kloppen — wat jaren research vergt — er moet ook een aardig verhaal worden gemaakt van zo’n leven. Terwijl de meeste levens geen vanzelfsprekende verhaalboog hebben, behalve dan dat ze altijd eindigen in de dood. En vervolgens moet de biograaf dan wat mij betreft het leven van de geportretteerde benutten om de tijd te verduidelijken waarin deze leefde.

Schrijvers die voor een portret dan liever op hun fantasie leunen, lijken zo bezien laf. Om niet te zeggen lui.

Toch was The Indian Clerk geen onaardig boek. Wat vooral kwam omdat David Leavitt de eigenlijke hoofdpersoon van de roman meestal buiten het verhaal laat. De vertelling gaat enkel over de jaren in Engeland van de Indiase wiskundige. En de auteur waagt zich verder nauwelijks aan speculaties over wie Ramanujan nu precies was.

Verteller van de roman is de wiskundige G.H. Hardy — die op boeklog ook zelf nog eens aan het woord zou komen. En deze Hardy ontving op zekere dag een brief uit de koloniën van een amper geschoolde Indiase kantoorbediende, die hem vroeg eens te kijken naar enkele wiskundige ideeën die hij had uitgewerkt.

Deze bediende was vanzelfsprekend Srinivasa Ramanujan [1887 — 1920].

Hardy spendeerde vervolgens weken met een collega om uit te zoeken of het groots was wat de Indiër hem had gestuurd, of de grootst mogelijke onzin.

Vervolgens kostte het nogal wat moeite om Ramanujan naar Engeland te krijgen.

Daar aardde die vervolgens slecht.

En al dit speelt zich dan af tegen het decor van de Eerste Wereldoorlog. Waardoor Cambridge leegliep. De helft van de studenten en docenten had dienst genomen. En de helft die bleef, bestond uit bejaarden, invaliden, gekken, en tijdelijke bezoekers uit de wingewesten.

Leavitt blonk wat mij betreft vooral toch daarin uit in deze roman: de aankleding deugde. Ook manoeuvreerde hij slim door Hardy als verteller te nemen. Dus is het logisch dat er nauwelijks iets in het boek voorkomt over het jaar dat Ramanujan in een afgelegen sanatorium doorbracht — na een mislukte zelfmoordpoging.

De wiskunde is alleen wat mager behandeld in de roman. Ook die is decor. Kennis is allereerst magie bij Leavitt. Terwijl de wiskunde toch het voornaamste was dat me interesseerde aan de hoofdpersoon. Om de eeuwige vraag bij alle exacte wetenschappen: was de geniale geleerde enkel zijn tijd vooruit, en waren anderen later ook op deze ideeën gekomen? Of was het echt uniek wat hij of zij kon zien?

Bij natuurkundigen heb ik dan altijd het idee dat er genoeg collectieve inspanning is om vooruit te komen in kennis. Voor wiskunde geldt dat alleen niet. Wiskunde is allereerst een verzamelnaam, voor hele reeksen aan aparte kennisgebieden. Waarvan sommige toch amper geëxploreerd worden, als er geen schoonheid of direct nut te vinden lijkt te zijn.

Ramanujan ontwikkelde zich in isolement. Is er diens vroege dood nog, en daardoor het gegeven dat hij slechts enige jaren mee heeft gespeeld op het grote bord. Weliswaar levert dit een prachtige mythe op — maar juist daarom was ik bij hem zo geïnteresseerd in wat legende was, en wat waarheid.

David Leavitt, The Indian Clerk
489 pagina’s
Bloomsbury, 2007