Apologie van een wiskundige ~ G.H. Hardy

► door: A.IJ. van den Berg

Vorige week nog was de wiskundige Hardy een romanfiguur, en nu komt hij hier plots in eigen woorden langs. Waarbij meteen opviel hoe gelukkig het is dat mijn lezen in deze volgorde plaatsvond. David Leavitt heeft A Mathematician’s Apology behoorlijk leeggeroofd om G.H. Hardy sprekend te kunnen opvoeren in zijn roman.

Het gevoel van déja lu was nu nogal groot — terwijl ik Hardy’s hartenkreet verder toch alleen van reputatie kende.

Tegelijk had deze reputatie me lang weggehouden bij dit boek.

Hardy spreekt zich daarin onder meer uit over hoe gelukkig hij er mee is dat wiskunde geen enkel nut heeft. Toegegeven, weliswaar bestaat er ook toegepaste wiskunde. Alleen is die vreselijk vervelend. Het toepassen van een kunstje, voor éen of ander dubieus doel.

Maar omdat de wiskunde die hij zijn leven lang bedreef geen enkel nut had, hoefde hij zich ook niet schuldig te voelen aan alles wat de mensheid zoal mispeuterde in zijn dadendrang, als oorlog, of de ontwikkeling van wapens.

Godfrey Harold Hardy [1877 — 1947] werkte onder meer aan priemgetallen. En eenieder met een meer dan elementaire kennis van de wiskunde hoort te weten dat kennis over priemgetallen inmiddels heel belangrijk is geworden. In de digitale communicatie. Bij de versleuteling van het GSM- en internetverkeer.

En daardoor is met wat kwade wil zelfs te stellen dat hij het met zijn werk mogelijk heeft gemaakt dat de Amerikanen en Britten nu iedereen af kunnen luisteren. Onder Amerikaanse druk werd de encryptie van de digitale mobiele telefonie zo simpel gehouden, dat deze af te tappen bleef. Onder Amerikaanse druk is de versleuteling van een RSA-standaard kraakbaar gemaakt.

Geen wetenschapper kan ook voorspellen wat er nog eens met zijn of haar werk gebeuren zal.

Het wat kunstmatige onderscheid tussen de schone ‘pure’ wiskunde, en de smerigheid van de kennis die daarmee vervolgens toepasbaar wordt, vind ik daarom onhoudbaar. Maar het leeft nog steeds, aan de universiteiten — waardoor die wiskunde nog een vervelend religieus trekje krijgt ook. Want enkel uitverkorenen kunnen bij de waarheid komen.

Deze positie wordt vervolgens hoogstens gerelativeerd vanuit de stelling dat die waarheid verder geen enkel nut dient, gelukkig.

Apologie van een wiskundige trof me daarom meer om dat andere deel van de inhoud. Het is een boek van een man op leeftijd die beseft zijn bloeitijd achter zich te hebben. Wiskundigen pieken ook al absurd jong. Daar valt na hun dertigste amper nog groot nieuws van te verwachten. Hun taak wordt het vervolgens bijvoorbeeld om anderen te helpen zich te ontplooien.

En het schuurt behoorlijk tussen de negentiende-eeuwse opvattingen van Hardy dat iedereen ambitie hoort te hebben — en vooruit moet willen in de wereld, en hard moet werken — en het besef het eigen onderzoeksveld al een tijd niet meer vooruit te kunnen helpen met nieuwe vondsten. Dit boek is het boek van een somber man.

De uitgave kreeg later een lange introductie, geschreven door C.P. Snow, die daarin een biografie van Hardy schetst. Alleen dat portret al maakt het boek lezenswaardig. Waarschijnlijk spraken Snow’s woorden me zelfs meer aan dan Hardy’s. Al kan dat zijn omdat diens ideeën al te vaak geparafraseerd voorbijkwamen in Leavitt’s roman.

G.H. Hardy, Apologie van een wiskundige
Met een voorwoord van C.P. Snow
144 pagina’s
Uitgeverij Nieuwezijds, 2011
vertaling door Josephine Ruitenberg van A Mathematician’s Apology, 1940, 1967

[x]opgenomen in het dossier: