dit is het dossier:

Marcel Metze

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Geur van geld ~ Marcel Metze

Vanzelfsprekend is dit boek uit 1993 op een aantal punten inmiddels achterhaald. In 1992 werd vastgelegd om alle nationale munteenheden in de EU op te laten gaan in de euro; al heette die nieuwe munt toen nog niet zo. Daarom werd in 1998 de Europese Centrale bank ingesteld, en nam de politieke betekenis van de Nederlandsche Bank meteen drastisch af.

De huidige crisis van de euro is niet te begrijpen uit De geur van geld, en de bankencrisis van 2008 al evenmin.

Wat dit boek wel biedt, is wat nu dan maar voorgeschiedenis moet heten. De banken in Nederland veranderden in jaren tachtig en negentig structureel van karakter. Het volstond ze niet meer om enkel kredieten te verstrekken op basis van geld dat spaarders bij hen hadden ingelegd.

Dus werden allerlei manieren uitgeprobeerd om geld te creëren uit het niets.

En ondertussen haalden de banken ook meer omzet door samen te gaan, of andere banken over te nemen.

In die zin had ik dit boek eigenlijk voor De prooi van Jeroen Smit moeten lezen. Het verhaal over de uiteindelijk mislukte fusie tussen ABN en Amro volgt logisch gezien pecies op dit boek.

Marcel Metze is ook nog redelijk positief over het samengaan van ABN Amro — waarschijnlijk omdat het te vroeg was om daar iets over te zeggen. In De geur van geld krijgt vooral de vorming van de ING Groep veel aandacht. En uit dat verhaal had Metze toch iets kunnen afleiden. Van fusie komt al gauw ruzie.

De ING Groep ontstond door het samengaan van NMB Postbank, en de verzekeringsmaatschappij Nationale Nederlanden. Waarbij NMB Postbank op zich al het product van een fusie was, tussen de Nederlandse Middenstandbank en de aloude Postgiro.

NMB was op een gegeven moment grof bezig om buitenlandse schulden op te kopen, voor een deel van de eigenlijke waarde. De Postgiro, die Postbank werd, was een organisatie van ambtenaren, die nauwelijks grote en zakelijke klanten had.

En toch verdwenen na de fusie in vrij korte tijd alle NMB-mensen uit de top van het nieuwe bedrijf; meestal door eigen schuld. Dat leverde interessante verhalen op.

Toch houd ik twee andere zaken over aan dit boek.

De eerste is Metze’s kritiek op het bestuur van de Nederlandsche Bank, dat ernstig tekortschoot in het toezicht op de activiteiten van de commerciële banken, die zo hun eigen geld begonnen te maken. En als er eindelijk wel werd ingegrepen, gebeurde dit ook niet goed — omdat het bestuur van de Nederlandsche Bank bestond uit hoge ambtenaren die het zakelijke bankieren niet begrepen.

De tweede is dat Marcel Metze ook ruimte besteed aan de verhouding van het Nederlandse publiek tot de banken. Daar heerst ergens nog steeds enig wantrouwen tegen de plicht om er een bankrekening op na te houden. En ergernis ook dat voor deze eer zelfs betaald moet worden.

Het is door signaleringen als deze, en ook door Metze’s uitleg over financiële constructies, dat ik dit boek beter vond als De prooi; terwijl dat boek in opzet en aanpak toch wel lijkt op dit.

Enfin, er is nog een derde gegeven dat ik overhoud aan De geur van geld. Het duurde werkelijk een tijd voor ik de voorkant van dat boek in verband bracht met het geld waarmee ooit in Nederland betaalden. De gulden, en de kleurige bankbiljetten die hoorden bij deze munt.

De herinnering aan wat ooit normaal was, kan snel vervagen.

Marcel Metze, De geur van geld
Een opmerkelijk bankafschrift

304 pagina’s
SUN, 1993

Kortsluiting ~ Marcel Metze

Het is een journalist moeilijk te verwijten dat hij te journalistieke boeken schrijft. En toch was dit mijn probleem bij deze vroege monografie van Marcel Metze over Philips. Er ontbreekt te veel, ondanks dat het boek ook een hoop wel biedt. En het is zeker niet slecht geschreven, maar de tekst is vlak geschreven, in journalees.

De geschiedenis van het elektronicaconcern Philips is alleen al interessant omdat dit bedrijf telkens moest omgaan met sterk wisselende economische eisen. Eerst was er het protectionisme dat elk land erop nahield om de eigen markt te beschermen. Toen was er de Tweede Wereldoorlog, met de bezetting van Nederland. Daarna werd de transistor uitgevonden, en nog weer later de microchip. Ondertussen kregen consumenten steeds meer te besteden. En ook werd de concurrentie uit Japan steeds heviger, tot de Japanse bedrijven even alles domineerden.

Welke keuzen moet een fabrikant dan maken, om competitief te blijven, op de markt?

Marcel Metze eindigt dit boek met de komst van een nieuwe president bij Philips in 1990. Jan Timmer. Die prompt driftig reorganiseerde, en flink wat tafelzilver verkocht, om het bedrijf gezond te maken.

Later ging het ook met Timmer mis, maar dat proces beschreef Metze pas in het boek Let’s Make Things Better.

De kans is niet groot dat ik dit vervolg ga lezen. De accenten die Metze in zijn boeken legt, zijn niet de accenten die mij het meest interesseren.

Ook Kortsluiting is in de eerste plaats een aangeklede geschiedenis van personeelsmutaties. En al die mannetjes, en het enkele vrouwtje, illustreren voor mij zo weinig. Dat de mens feilbaar is, was me bekend. Dat mensen die met macht worden bekleed, daar lang altijd niet mee om kunnen gaan, is al evenmin nieuws.

Daarmee wil ik niets zeggen over alles wat Marcel Metze heeft weten aan te tonen. Hij voerde vele gesprekken met ingewijden, en wist zich al doende grote kennis te verwerven over dat ene, zo ingewikkelde bedrijf. Dat alleen al ingewikkeld is, omdat alles zo gefragmenteerd was, in landen, en bedrijfsonderdelen die enorm zelfstandig konden opereren. Want naast dat de wereld telkens veranderde, en dit voor aanzienlijke moeilijkheden zorgde, leed Philips aan het eeuwige probleem dat de productie ook intern behoorlijk kon worden tegengewerkt.

Ik las het luttele wat me wel interesseerde met grote belangstelling. Vrijwel alle kantoorpolitiek liet me volkomen onverschillig. Hoe knap het ook is dat die gereconstrueerd kon worden.

Marcel Metze, Kortsluiting
Hoe Philips zijn talenten verspilde

351 pagina’s
SUN, 1991

Veranderend getij ~ Marcel Metze

Het thema dat onderzoeksjournalist Marcel Metze aansnijdt in Veranderend getij interesseerde me wel vooraf. Wat speelt er allemaal bij een dienst als Rijkswaterstaat? Zou het een plus zijn als hij daarbij wat geschiedenis zou geven. Zodat me bijvoorbeeld eens duidelijk werd waarom kantonniers de beroepsnaam kantonniers dragen.

Maar die geschiedenis van ’s Rijkswaterstaat staat in kort bestek weggestopt in een appendix, en begint bij een centraliseringslag in de Franse tijd. Wat wel de benaming kantonniers perfect verklaart, en tegelijk niet heel veel meer.

Wat uitgebreid in het boek behandeld wordt, zijn de veranderingen die er plaatsvonden in deze nog zo korte eeuw. En zoals inmiddels gebruikelijk bij Metze krijgt de lezer daarbij nogal wat kantoorpolitiek meegedeeld — de hoofdrolspelers krijgen ook portretjes, en hun karakter wordt daarbij in éen trefwoord gegeven. Veel van zulke passages lees ik eerlijk gezegd niet met de grootste aandacht. De uitkomsten van beslissingen zijn belangrijker dan wie wanneer wat zei.

Dit boek had overigens vorig jaar al zullen verschijnen. Metze schreef het in opdracht van Rijkswaterstaat. Maar de opdrachtgever was ontevreden, en verbood de uitgave aanvankelijk. Metze mocht de tekst al evenmin in eigen beheer uitgeven. Pas nadat Kamervragen over de zaak waren gesteld, werd uitgave alsnog toegestaan. Misschien omdat de dienst de tekst ook vrij had moeten geven, als iemand een beroep had gedaan op de Wet openbaarheid van bestuur.

Dus was het bij het lezen ook een beetje raden wat de heren bij Rijkswaterstaat nu zo vreselijk aanstootgevend hadden gevonden.

Aan het begin van de eenentwintigste eeuw was Rijkswaterstaat weinig anders dan een machtige en vrijwel autonome staat in de staat. Niemand controleerde het functioneren van de dienst. En iedereen die er werkte in de hogere echelons had aan de TU Delft gestudeerd, of was op een andere manier techneut. Daardoor trad sektevorming op, en kon Rijkswaterstaat niet bogen op een grote publieksvriendelijkheid.

Toch had dit al decennia geen problemen gegeven, tot er twee storingen optraden.

De heimelijke kartelvorming onder Nederlandse aannemers — tegenwoordig meestal Bouwfraude genoemd — deed vermoeden dat degenen die de opdrachten tot bouwen verstrekt, ofwel Rijkswaterstaat, ook niet helemaal zuiver op de graad was. Er leek een gevoeligheid voor steekpenningen te bestaan.

Verder kwam er de klacht vanuit de politiek dat Rijkswaterstaat te duur was, en dat onduidelijk bleef waar al dat geld daar aan opging. Waarom liepen de Betuwelijn, of de HSL Zuid zo veel vertraging op, en kostten ze telkens miljarden meer dan begroot?

Vervolgens bleek inderdaad dat de zeventien aparte regionale rijkjes, geregeerd door Hoofd Ingenieur Directeuren, binnen Rijkswaterstaat nauwelijks inzicht hadden in hun eigen begrotingen.

Daarop moest het hele apparaat in enkele jaren omgevormd worden tot een agentschap van de Rijksoverheid, met een bestuur van drie personen, in plaats van zeventien heren. Dat ging alleen al met problemen gepaard, doordat alles van bovenaf werd opgelegd. En wat Metze vervolgens aan wrijvingen heeft kunnen aantonen, zal gevoelig hebben gelegen. Al zal niemand kunnen ontkennen dat Rijkswaterstaat zijn eigenheid kwijtraakte, en dat bij de sanering veel expertise verloren ging doordat zo veel mensen vertrokken.

En toch denk ik na lezing dat het boek te kort op de reorganisatie geschreven werd, om de effecten daarvan werkelijk al te kunnen evalueren.

Marcel Metze, Veranderend getij
Rijkswaterstaat in crisis

326 pagina’s
Balans, 2010
© Staat der Nederlanden 2009/2010