Burgers en vreemdelingen ~ Dick Pels en Gerard de Vries (red.)

Ik heb dit boek vooral geleend om de bibliografie achterin. Het leek me nuttig om te weten wat Lolle Nauta precies geschreven had, en waarin hij dat dan publiceerde. Toen bleek deze feestuitgave genoeg extra’s te hebben om nog leesbaar te zijn ook.

Nauta nam in 1994 afscheid als hoogleraar sociale filosofie aan de rijksuniversiteit Groningen. Als cadeau kreeg hij deze bundel aangeboden, gevuld met bijdragen van vrienden, collega’s, en anderen uit intellectueel Nederland. Doorgaans schreven die daartoe vlotte essays, als om Nauta nog eens extra te eren om de begrijpelijkheid van diens werk.

Centraal thema van de bundel zijn twee elementen dat telkens weer in de filosofische beschouwing van Nauta terugkeert. Dat is enerzijds de vreemdeling. Daarover schreef hij ook zijn dissertatie. Maar tegelijk kan die vreemdeling ook de filosoof zijn, in diens uitzonderlijke positie aan de universiteit.

De burger, en dan vooral zijn burgerlijkheid, is die andere bekende uit Nauta’s oeuvre. Waaruit ik vooral zijn venijn tegen alle zo weinig nieuwsgierige collega-filosofen waardeer.

Toch had ik de meeste waardering voor een bijdrage van Kees Schuyt, die zich alleen impliciet over de hoofdthema’s uitte. Schuyt gaf zijn opinie ‘Over de waarde van literatuur voor de cultuur’. En daarbij merkte hij vier onderscheidende kwaliteiten op:

  1. literatuur kan wapenrusting zijn. Equipment for living. Volgens Schuyt vindt literatuur daarbij steeds opnieuw het wiel uit, maar is dit ook de bedoeling;
  2. literatuur kan een afbeelding geven van de werkelijkheid. Schuyt gaat daarbij zo ver om te suggereren dat literatuur voor de sociale wetenschappen kan zijn wat wiskunde voor de natuurwetenschappen is;
  3. literatuur is leren iets te doen. Daarbij gaat het Schuyt er vooral om dat daden vaak zullen voortkomen uit eerder doen. Zelf doen, individualisme, en ontdekking, acht hij wezenlijk;
  4. literatuur biedt een culturele basis in een pluriforme samenleving. Al betekent dit volgens Schuyt nu juist niet dat die basis vastgelegd moet worden in lijsten, met duizenden feitjes die iedereen dient te kennen, of honderden boeken die tot een basisbibliotheek zouden horen. Het gaat erom dat mensen een goed oordeelsvermogen leren ontwikkelen, en dit blijven cultiveren.

En zeker met het laatste punt — en Schuyt’s specificering dat het lonender is om tien boeken goed te kennen, dan over honderd boeken oppervlakkig mee te kunnen praten — kan ik het niet anders dan eens zijn. Hoe gek dit ook lijkt voor iemand die zo meteen duizend titels geboeklogd heeft hier. Het ware lezen, is herlezen voor mij. Maar ik moet een boek nu eenmaal eerst gelezen hebben voor me daarover duidelijk is of het ooit de moeite loont het nog eens te bekijken.

Dick Pels en Gerard de Vries (red.), Burgers en vreemdelingen
Opstellen over filosofie en politiek
296 pagina’s
Van Gennep, 1994

John Stuart Mill ~ Dirk Verhofstadt (red.)

In 1859 werd het essay ‘On Liberty’ gepubliceerd, van John Stuart Mill [1806 – 1873]. Honderdvijftig jaar later keek een gezelschap van geschoolde Nederlanders en Vlamingen nog eens naar de inhoud en betekenis van die verhandeling.

Konden ze het daarbij ook telkens hebben over de vrijheid in deze tijd, en wat daar de bedreigingen voor zijn.

Dit leverde in de eerste plaats een portret op van een denker met idealen die in zijn eigen tijd nog voor niemand waren weggelegd. Een belangrijk principe van Mill was namelijk dat iedereen zou moeten kunnen handelen zoals deze goed acht, zolang daarmee anderen maar geen schade wordt toegebracht.

Vanzelf sprak ook dat iemand, in dit geval Rob Wijnberg, aandacht zou geven aan Mill’s zo principiële pleidooi voor de vrijheid van meningsuiting. En zo kreeg elk van de twaalf schrijvers een deelonderwerp, en is er daarom weinig dat telkens herhaald wordt over Mill.

Deze bundel las wel als een inleiding in het onderwerp; dat is er zowel de kracht als de zwakte van. Ik kwam daardoor betrekkelijk weinig tegen wat ik nog niet wist, zonder me nu ooit speciaal in John Stuart Mill verdiept te hebben. Een verplicht tentamen Politieke theorie ooit ergens doet zoiets met een mens. En dan was er nog het boek Over de zin van nut relatief kort geleden.

En theoretische beschouwingen over vrijheid of vrijheden blijven toch ook iets vrijblijvends houden. Hoe de cultuur is op een bepaald moment, legt meer op. Maar een cultuurgeschiedenis biedt deze bundel dan weer niet; integendeel, sommige stukken lijken me allereerst een reactie op populistische tendensen van het moment.

De verrassing van het boek zat voor mij vooral in de bijzaken. Zoals dat Dick Pels ergens constateert dat de ideeën van Jacques de Kadt, met zijn cultuursocialisme, nogal lijken op Mill’s liberalisme; zonder dat deze voorganger daarbij door hem geciteerd wordt.

Of dat in het essay van Naema Tahir over ‘Mill en het feminisme’ me terloops ook meer duidelijk werd over hoe dit onderwerp in de negentiende eeuw leefde. Al gaat ook dit essay na een paar bladzijden alweer over naar deze tijd, en wordt er vervolgens niets meer opgemerkt dat nieuw is.

Dirk Verhofstadt (red.), John Stuart Mill
150 jaar over vrijheid

240 pagina’s
Houtekiet/Atlas, 2009

Rol van de intellectueel ~ Lolle Nauta e.a.

Bijna 90% van het bezoek hier komt binnen via een zoekmachine. En ik ben er stiekem zeker trots op dat eenmaal geboeklogde titels zo hoog op de ranglijsten scoren daar. Veel minder vind ik het, als blijkt dat ik als éen der weinigen online aandacht heb besteed een bepaalde schrijver. Wie nu enkel de naam ‘Lolle Nauta’ intypt bij Google, komt op de eerste pagina’s met resultaten al verwijzingen naar mijn beide weblogs tegen.

Dus zal er wel niets komen van mijn wens nog eens het Verzameld werk van de man te kunnen lezen. Dan blijft me weinig anders over om zelf het in talloze bladen verspreide oeuvre van hem op te gaan sporen.

Het essay lag Nauta het best, en hij publiceerde rondom.

In dit bundeltje staan twee stukken van zijn hand, de overige zes zijn van collega-wetenschappers; en doorgaans zijn dat filosofen.

Het centrale thema van dit boekje is tamelijk tijdloos, maar tegelijk ook makkelijk naar de actualiteit te vertalen. Hoe komt het, om maar iets te noemen, dat de publieke discussie in Nederland zo makkelijk door éen man gedomineerd kan worden; met diens nogal eenzijdige denkbeelden?

Nauta concludeert terecht dat de massamedia in deze een grote rol spelen. Er is geen eenduidig publiek forum, maar de meningsvorming is versnipperd over allerlei stellingen in de grote mediasupermarkt; waarvan sommige wel extreem druk bezocht worden.

Sjaak Koenis stelt dat de intellectuelen niet meer bestaan als aparte groep in de samenleving. Het beheer en het transport van ideeën is niet meer in handen van éen exclusieve groep.

Hans Harbers verwijst onder meer terug naar Elias’ conclusies, dat zelfbeheersing en distantie nodig zijn voor intelligente observaties, maar dat beide nauwelijks bewust zijn op te brengen.

Gerard de Vries bewijst dan weer dat kennissociologie en contextualisme telkens weer aantonen hoezeer intellectuelen speculanten zijn, in de wereld van het culturele kapitaal.

Annemarie Mol tenslotte, vindt ‘distantie’ en ‘betrokkenheid’ niet de juiste begrippen om de gewenste positie van intellectuelen aan te duiden. Meestal bestaan er verschillende werkelijkheden van waaruit geredeneerd kan worden. De intellectueel dient zich in elk geval daar van bewust te zijn.

Daarmee is het verschijnsel weliswaar verklaard dat in Nederland telkens hetzelfde beperkte groepje mensen aan het woord komt, maar verder helemaal niets. Maar ik weet ook niet goed wat ik dan van dit boekje verwacht had. Misschien wat lessen in de ‘intellectuele zelfverdediging’, zoals Chomsky die ooit schreef. Misschien wat duidelijker aanwijzingen hoe het dan wel moet, dat met niveau discussiëren.

Lolle Nauta, Gerard de Vries, Hans Harbers,
Sjaak Koenis, Annemarie Mol, Dick Pels, Rein de Wilde
De rol van de intellectueel
een discussie over distantie en betrokkenheid

144 pagina’s
Van Gennep, 1993