dit is het dossier:

Hunter S. Thompson

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Boys on the Bus ~ Timothy Crouse

In deze maanden, met zijn overdreven media-aandacht voor de presidentsverkiezingen in de VS, is het goed om een stevig tegengif te hebben. The Boys on the Bus is zo’n boek dat het lijden even draaglijker maakt. Het is een klassiek werk over het gemodder van de journalisten die een presidentsverkiezing moeten verslaan.

Nu had ik dit boek niet eerder gelezen. Dat komt omdat ik altijd meende dat Fear and Loathing on the Campaign Trail van Hunter S. Thompson al de klassieker was over de Nixon-campagne in 1972. Timothy Crouse schreef over de gebeurtenissen in hetzelfde jaar. Hij deed dit bovendien voor hetzelfde tijdschrift. Rolling Stone. Daarbij was hij ook op pad gestuurd om Thompson een beetje in de gaten te houden. Zo beheerde Crouse het potje waaruit de borgsom betaald moest worden als Thompson weer eens opgepakt was.

Hoe interessant kon The Boys on the Bus dan zijn?

Ik vermoed dat het boek voor journalisten een canonisch boek zal blijven — maar dat de reikwijdte buiten deze groep lezers telkens geringer wordt. Journalisten en bureauredacteuren kunnen eruit leren dat het vak in de kern niet verandert. Zelfs al verliep de communicatie in 1972 per telex, schreef elk nog op een mechanische typmachine, en droeg iedereen royale bakkebaarden als deel van zijn uniform.

Maar journalistiek gaat zelden over wat er werkelijk aan de hand is. Journalisten zien niets, en weten niets. En als ze al wat zien of weten, kan daar niet over gepubliceerd worden. Maar het publiek krijgt dit nooit door, omdat geen medium er beter in is om dit falen te vermijden dan andere.

Zo bracht de Washington Post tijdens de laatste maanden van de verkiezingscampagnes de eerste artikelen over het Watergate-schandaal. Die hadden op dat moment geen enkel effect, op wie of wat dan ook. Ten eerste nam vrijwel geen enkel ander medium het nieuws over. Jalousie de métier alleen al gebood dat andere journalisten weigerden om te verwijzen naar een scoop van een concurrerend blad. Daarbij speelt mee dat zelfs Woodward en Bernstein op dat moment nog geen exact idee hadden wat ze precies voor machinaties aan het ontrafelen waren.

Wat ook meewoog, was dat Woodward en Bernstein — die nog altijd helden zijn voor vakgenoten, terwijl hun onthullingen nog immer geroemd worden omdat die zouden tonen waar de journalistiek voor staat — geen vooraanstaande positie hadden bij hun krant. Zij zaten wat op een dood spoor in hun carrières, en waren min of meer gedegradeerd naar de redactie voor het stadsnieuws. Als de veel hoger aangeschreven journalisten van de politieke redactie de betekenis van de inbraak in het Watergate-gebouw hadden moeten uitzoeken, was er nooit iets met dat nieuws gebeurd.

The Boys on the Bus is er meesterlijk in om dit soort mechanismen bloot te leggen. Het hele boek is een antropologie van de politieke journalist — in al zijn ambities, met al zijn hoop en frustraties. Zo produceerden alle correspondenten die met de Democraat McGovern op campagne meereisden bij elkaar zeker 750.000 woorden tekst per dag, waarvan hoogstens 50.000 gepubliceerd werden. Meestal dan ook nog totaal herschreven door bureauredacteuren op de thuisbasis.

Crouse is er goed in om de mannetjes te tekenen, en daarmee te verklaren waarom sommige vooruit zouden komen in hun vak, en andere niet. Hoe saai het mij ook lijkt met een presidentskandidaat op reis te moeten, alleen de uitverkorenen mochten mee. Voor de echt ambitieuzen onder hen, was zo’n campagne een rite de passage. Het opstapje naar een hogere functie bij hun krant. Maar voor de meeste anderen gold wat Karl Krause al schreef over de parlementaire journalist, dat hun aanwezigheid nabij de macht volstaat om zichzelf ook een beetje machtig te voelen. Elk waant zich daarbij een enorme persoonlijkheid, een zelfstandig opererende loner, terwijl zij tezamen toch vooral een kwalijk blind kuddegedrag laten zien.

Wie zijn boek heeft gelezen, kijkt voortaan anders naar alle politieke journalisten. En goed, ja, ik was al enige tijd genezen van mijn ontzag voor deze mensen. Voor mij bevestigde Crouse vooral mijn ergste vooroordelen.

Timothy Crouse, The Boys on the Bus
383 pagina’s
Random House 2003, oorspronkelijk 1972, 1973

Fear and Loathing in America ~ Hunter S. Thompson

Ruim een jaar heb ik erover gedaan om deze brievenbundel van kaft tot kaft door te nemen. Of misschien is beter om te zeggen dat ik er dertig keer weer in begonnen ben. Ondertussen bleek me dat ik de interessantste brieven al kende. Zo is Thompson’s correspondentie van toen hij meereisde met Nixon’s presidentscampagne verwerkt in het boek Fear and Loathing on the Campaign Trail. En dat had ik nu net al gelezen.

Nee, van brievenboeken bestaan er voor mij maar twee soorten.

Zeldzaam zijn de bundels waarin de schrijver zich nog van een opvallend andere kant toont dan in het overige werk is terug te vinden. Brouwers’ Kroniek van een karakter bijvoorbeeld telt tot die uitzonderingen, en hoort tot mijn favoriete boeken. Maar ik had ook de brievenboeken van Flaubert kunnen noemen.

Veel vaker zijn zulke bundels alleen interessant voor lezers die het andere werk van de schrijver al kennen. Die brengen slechts iets voor wie een honger naar autobiografische details heeft, of een idee wil krijgen over de tijd waarin de schrijver leefde. Of, als ik het negatiever formuleer, voor wie de moeite nemen wil nogal wat grint te wassen voor enkele korrels goud.

Deze brievenbundel van Thompson is ook voor de diehards. Ik dacht er zo éen te zijn, maar reken mij daar nu maar niet meer toe. Iemand kan ook te veel zeuren over zijn eeuwige geldgebrek, ontdekte ik, of het gebrek aan medewerking van redacties.

De meeste boeken zijn te dik, maar deze titel overdreef daar nogal in. En dan te bedenken dat dit het tweede deel is, in wat een reeks van drie moet worden.

Hunter S. Thompson, Fear and Loathing in America
The Brutal Odyssey of an Outlaw Journalist 1968 – 1975

758 pagina’s
Bloomsbury © 2001