dit is het dossier:

Joris van den Bergh

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Mysterieuze krachten in de sport ~ Joris van den Bergh

Ooit bezat ik een Nederlandse vertaling van de auteur Hemmingway. Die naam had uitgever Elsevier althans groot op het kaft en de rug van het boek afgedrukt. En daardoor had het boek geen enkele waarde voor me. Ging het al een tijd terug het huis uit, ook al omdat ik inmiddels een Engelstalig origineel bezat. Van de echte Hemingway.

Inmiddels zou ik die ‘Hemmingway’ wel hebben gekoesterd. Net als de hiernaast afgebeelde ‘Joris van den Berg’ waardevol geworden is. Omdat papieren boeken en hun uitgevers me tegenwoordig al te makkelijk heilig worden gemaakt. Terwijl ze ook geregeld prutswerk afleveren.

Alleen prijkt de fout meestal tussen de kaften, en niet er al op. En blijft die dus beter verborgen.

Mysterieuze krachten in de sport
is een merkwaardig boek. Waaraan twee redenen bijdragen die op zich weinig met de uitgave te maken hebben. Joris van den Bergh [1882 – 1953] was een pionier in de sportjournalistiek. En de beide boeken waar hij nu nog bekend om is, haalden hun grootste succes tijdens de bezettingsjaren. Waarschijnlijk omdat ze groots verhaalden over recente Nederlandse sportsuccessen. Terwijl er onder het Nazi-bewind verder weinig reden was om ergens trots op te zijn.

Bovendien gaat er een sterk suggestieve kracht uit van dit boek. Een bijna Amerikaans geloof in de zekerheid dat zij die het willen dat dan ook kunnen.

Als jongetje was ook ik daar gevoelig voor. Ik las Mysterieuze krachten in de sport al in de tijd dat ik vrijwel dagelijks trainde om een goed atleet te worden.

Inmiddels ligt de atletiek al meer dan een half mensenleven achter me. En ben ik een stuk cynischer geworden. Vooral over mijn lectuur.

Mysterieuze krachten in de sport bleek alleerst een trommel vol anekdoten te zijn. Ook citeert Van den Bergh wel erg veel over de psychologie van de sporter uit het werkje Sporthygiëne van F.J.J. Buytendijk. Verder werd het nawoord geschreven door Karel Lotsy — die in de jaren voor de oorlog bekend was als sportbestuurder. En omdat hij eigenhandig het Nederlands voetbalelftal had laten presteren door de spelers elke week te verzamelen en dan tegen ze te speechen.

Na de oorlog stond Lotsy simpelweg bekend als fout.

Vooral die anekdotes hebben ooit veel indruk gemaakt. Maar ditmaal viel me op dat Van den Bergh wel erg vaak een heldenrol voor zichzelf reserveert. Door een sporter in moeilijkheden op het juiste moment iets aan te reiken — een bekertje cider, de aanwijzing om op klinkers te gaan fietsen, in plaats van op het fietspad te blijven — overkwam deze atleet zijn inzinking. Waarop de zegepraal volgde.

Nu denk ik nog altijd dat sportpsychologie, net als de hele psychologie, een relatief onderontwikkelde wetenschap is. Zeker in vergelijking tot de kennis die bestaat over hoe iemand fysiek beter kan worden. En te vaak ook heb ik trainers horen zeggen dat instelling uiteindelijk het verschil maakt in de wedstrijd.

Dus mag ik eigenlijk niet lachen over de wonderen die Van den Bergh beschreef. Over de mirakels waardoor grote sportmensen zich extra onderscheiden van de doorsnee bevolking.

Maar sprookjesboeken zijn het wel die hij schreef. En het is heel begrijpelijk dat alleen daarom al Mysterieuze krachten in de sport en Te midden der kampioenen voorlopig herdrukt blijven worden, van tijd tot tijd.

Joris van den Bergh, Mysterieuze krachten in de sport
210 pagina’s
Villa 1983, oospronkelijk 1941

Te midden der kampioenen ~ Joris van den Bergh

Heel moeilijk lijkt het me niet om te begrijpen waarom Te midden der kampioenen een klassiek Nederlands sportboek zou worden. Het is namelijk simpelweg een evangelie. Een epos is het, dat werd opgetekend door een bewonderaar, waarin de held nog menige zinnige uitspraak doet ook — en voor eeuwig een vraag blijft hoe veel de auteur zijn hoofdpersoon daarbij aan eigen ideeën in de mond heeft gelegd.

Ja! ik heb dit boek met genoegen geschreven en ik voeg daar aan toe, dat het niet toevallig is ontstaan.

Ik heb het willen schrijven. Ik heb hero-worship willen plegen, óók, omdat die in Holland zo vermaledijd is.

Ik heb voor mij gezien een Hollander, die op zijn gebied, een reusachtige reus was. Een topmensch. Deze topmensch was een landgenoot. Een product van mijn geboortegrond, een kerel van mijn kluiten, van mijn klei, van mijn zand, van mijn veen, geboren onder mijn lucht, in mijn atmosfeer.

Mijn kleine landje heeft prachtige menschen voortgebracht op elk gebied, formidabele figuren, wier grootheid ons de kop in de nek mag doen werpen. Geleerden, kunstenaars, ontginners, ontdekkers … groot als de grootsten, neen, groter nog. Hun betekenis is geboekstaafd. Ik heb, van en over hen, gelezen, vaak, neen, merendeels, zonder hun werkelijke grootheid te beseffen. Maar ik las en bewonderde hen, en het was mij een genot, een genot als Hollander van hen te lezen, omdat het grote Hollanders waren, over wie ik las.

Een van die biographen schreef in zijn werk, dat hij het zijn plicht achtte, den groten landgenoot aan zijn landgenoten te tonen. Welnu, ik heb het als een plicht beschouwd, dit boek over mijn landgenoot Pieter Daniël Moeskops te schrijven. […] [204]

Zes jaar lang was de Nederlandse wielrenner Piet Moeskops vrijwel onverslaanbaar op wat dan het koningsnummer in de sport is: de sprint op de baan. Wereldkampioen was hij in 1921, 1922, 1923, 1924, en 1926. Op alle typen banen. Binnen of buiten. Van hout of beton. Tegen alle soorten tegenstanders.

En als hij verloor was daar een duidelijke verklaring voor.

Die prestaties maken het interessant om Moeskops beter te leren kennen. Als mens. En om de vraag te stellen wat eventueel de geheimen waren achter zijn overmacht.

Sportjournalist Joris van den Bergh meende vooral dat Moeskops mentaal goed in elkaar stak. Die kon perfect het spelletje doorzien dat sprinters met elkaar speelden op de baan. En hij had de lichamelijke capaciteiten om altijd een adequaat antwoord klaar te hebben.

Van den Bergh zou nadien nog een andere klassiek sportboek schrijven. De mysterieuze krachten in de sport. Dat gaat over niets anders dan de psychologische forte van grote atleten — dat beetje extra wat een kampioen tot kampioen kan maken.

Moeskops was 1,87 en woog daar 100 kilo bij. In het buitenland was zijn bijnaam ‘de lange’.

Hoe hij trainde, leert dit boek niet echt. Er was meteen al die lichamelijke aanleg. En na slechts enkele ontmoetingen op de baan ontdekte Moskops zijn zit. Daarmee waren de fysieke eigenschappen van het mirakel voldoende verklaard.

Om Moeskops’ geestelijke weerbaarheid te illustreren gebruikte Van den Bergh vooral verhalen over de wedstrijden die hij reed. En daar zit nu nog de voornaamste aantrekkingskracht in van dit boek. Het biedt een prachtig tijdsbeeld. Van een sport bovendien die in de vergetelheid geraakt is. Ik zou niet weten wie de huidige wereldkampioen is op de sprint.

En goed, daartoe werd Moeskops dan tot god gemaakt. Die tegen ander goden moest strijden om zijn plaats op de Olympus. Tegenwoordig zouden hoogstens diep-Amerikaanse schrijvers dat nog zo durven doen. Voor de duur van dit boek werkte het. De betovering was daarna snel weg.

* de tekst van een editie uit 1942 staat online

Joris van den Bergh, Te midden der kampioenen
De Muur Special
206 pagina’s
L.J. Veen 2010, oorspronkelijk 1929