Aan mijn voormalige vaderland ~ Michaël Zeeman

Toen Michael Zeeman [1958 – 2009] onverwacht jong overleed, merkte ik elders op hem beter uit verhalen te kennen, dan om andere redenen. En dat is raar. Alleen wist ik al van zijn bestaan ruim voor hij ineens als essayist in de kranten stond, en een boekenprogramma op televisie kreeg.

Dus wordt een vraag: als hij een betere schrijver was geweest dan ik te zien kreeg, had ik dan anders over hem gedacht?

Zeeman schreef vele jaren stukken over cultuur in een krant waarop ik lang geabonneerd was, de Volkskrant. En het heugt me niet toen ooit een stuk van hem uit te hebben kunnen lezen; laat staan iets te hebben uitgeknipt en bewaard. Terwijl ik toch geïnteresseerd ben cultuur. In sommige schrijvers waarover hij schreef zelfs.

En dan hebben kranten nog het voordeel dat je onbevangen aan een stuk kunt beginnen; ergens middenin; zonder op de naam van de auteur te letten. Onbevooroordeelder lezen bestaat er niet.

Enfin. Op zijn minst hoorde ik dan toch eens proeven van het beste dat Zeeman ooit had geschreven, volgens een gezelschap heren. Het beeld dat ik van de auteur had, week te veel af van wat er over Michaël Zeeman gezegd en geschreven werd.

Maar, hoewel ik geruime tijd met deze essaybundel heb omgepakt, blijft er twijfel.

Zeeman zou erudiet zijn. Maar de voornaamste eruditie die ik ontdekte was dat hij weleens een duur klinkend bewijsje uit het ongerijmde plukte; aldus verbanden suggererend die alleen hij zag. En dat is eerder imponeergedrag dan wat ik onder wijsheid versta.

Eruditie is zo veel meer dan achteloos wat kennis tentoonspreiden van boeken die iedereen geacht wordt te lezen gelezen, of over kunst die je gezien moet hebben. Kennis over cultuur alleen is bovendien wel een heel smalle basis aan weten.

Zeeman zou een goede stijl hebben. Maar veel van de stukken in deze bundel ademen allereerst de haast van de krantenpublicatie. Er staat wel zo ongeveer wat er hoorde te staan, maar te veel van Zeeman’s zinnen zijn niet helder, door lelijke tangconstructies; en de stukken zijn veel dorder dan hoefde. Hij was me regelmatig ook niet precies genoeg.

Te vaak is zijn enthousiasme het enige dat Zeeman redde.

Was het dan helemaal een straf om Aan mijn voormalige vaderland te lezen? Nee, maar dat kwam slechts omdat er stukken in opgenomen waren die ik daar niet in verwachtte. Autobiografisch gekleurde schetsen, waarin Zeeman weliswaar niet over zichzelf schreef, maar telkens wel over hoe hij in de wereld stond.

Dan is er een ‘Parijs dagboek’, waarin hij iets schrijft over de verwantschap met de veellezers; de mensen die zo vaak boeken bij hem kochten, in de tijd toen hij nog cultuurpaus moest worden.

Nog altijd gluur ik, als ik in een boekhandel ben, naar de uitverkoren boektitels van mensen die een stapeltje boeken kopen. Veelkopers en veellezers zijn boeiende mensen.

Dat soort klanten, daar had je er enkele tientallen van. […]

Ik herinner ze mij nog allemaal. Soms denk ik aan ze en vraag me af hoe het met ze is.

Ze moeten eenzaam zijn. [428]

Of dan is er het stuk ‘Passen en meten; Over de vormende potentie van literatuur’ dat me een Unvollendete lijkt. Daarin schrijft Zeeman onder meer over hoe hij een gemengd klasje studenten probeerde te leren lezen; en om daarbij niet meteen te oordelen. Over niet alles is een eenduidig oordeel mogelijk.

Ik vond dat geweldig, al stond ik ervan te kijken hoe weinig leesvaardigheid en literair vermogen al deze types in vier jaar academische bestudering van een letterenvak hebben weten te ontwikkelen. Ik vrees dat het het resultaat is van een studie die scholieren en studenten vooral stimuleert boeken te lezen waarin ze elkaar herkennen, pupillen met andere woorden aanmoedigt zich te blijven wentelen in hun eigen narigheid. De literatuur was hier een blikopener – en wat steeg er een onheilspellende geur op uit al deze blikjes. [500]

En goed, dan is de zelffelicitatie in bovenstaand citaat me misschien net wat te triomfantelijk. Maar het waren wel stukken als deze die me iets zeiden; die mij vertelden waarom dezelfde man, die me te veel een poseur leek, door anderen zo werd hooggeacht.

Maar dat krantenwerk van hem — hoe indrukwekkend verpakt ook, in een uitgave als deze — daar zit veel valse lucht in.

Dus wordt het eindoordeel op zijn best: misschien had het nog wat kunnen worden, als Zeeman eens de rust had genomen om iets af te maken.

Michaël Zeeman, Aan mijn voormalige vaderland
de beste essays en kritieken

Samengesteld door Maarten Asscher,
Maarten Doorman, en Willem Otterspeer
Met een biografische schets door Willem Otterspeer
720 pagina’s
De Bezige Bij, 2010

Rousseau en ik ~ Maarten Doorman

Als sociale media dan vooral gebruikt worden door mensen om zich beter te tonen dan ze zijn, wordt een vraag wat boeklog is. Of ik niet meer wil met deze website dan vastleggen wat ik las. En of dit wat was.

Maar dat dacht ik toch niet. Bovendien komt hier telkens de constatering terug dat mijn oordelen over boeken nogal tijdsgebonden zijn; en daarmee lang altijd niet houdbaar blijven.

Boeklog is óok een bijna dagelijkse publieke exercitie in nederigheid.

Gegeven dat boeklog nu 8½ jaar bestaat, zou alle mogelijke bluf over mijn leesgedrag en iedere intellectuele interessantdoenerij bovendien allang zijn doorgeprikt en uitgekomen. Poses zijn nooit zo lang vol te houden. Alles wat op deze website staat, is wat ik oprecht zo gedacht heb; van dag tot dag.

Hoogstens vertekent boeklog mijn leesgeschiedenis. In de zin dat ik hier nooit iets schrijf over de boeken die gapend of vol walging terzijde worden gelegd. De uitgaven die wat mij betreft niet hadden worden hoeven uitgegeven.

En niet vergeten mag worden dat dit leesdagboek er nooit gekomen ware, als het lezen van boeken wat normaler was geweest in mijn directe omgeving. Want, zelfs als ik eens een andere lezer ontmoet, dan leest hij of zij altijd vooral éen genre. Wat boeiend kan zijn voor een gesprek of wat — maar zelden een blijvende conversatie oplevert.

Ik moest mijn ideeën over wat ik lees kortom ergens kwijt — vanwege hun belang voor mij — voor die verwaaien in de wind. De vraag wordt daarmee uiteindelijk dus: moest dit per se publiek? En daarop is het antwoord voorlopig nog ja, omdat hierdoor een stroom van communicatie over boeken op gang kwam die er eerder niet in mijn leven was.

Deze website zal alleen niet eeuwig online blijven.

In het essay Rousseau en ik bekijkt de filosoof Maarten Doorman de vraag wat authenticiteit precies voorstelt in deze tijd. Daarbij zijn enkele publicaties van de Jean Jacques Rousseau [1712 — 1778] een uitgangspunt voor de verkenning.

En daarmee leunde Doorman allereerst wat op de status van Rousseau als denker. De ideeën van hem over opvoeding hebben bijvoorbeeld grote invloed gehad, volgens hem, wat nog altijd doorwerkt in hoe prinselijk wij kinderen inmiddels behandelen.

Waarbij ik dus automatisch iets anders denk. Pas toen de technologie en daarmee de hygiëne zo ver was dat de meeste baby’s hun eerste levensjaar overleefden, konden we er de luxe op na houden kinderen als iets speciaal te zien. Dat relatief kort voordien iemand ooit geschreven dat kinderen speciaal zíjn, kan daarmee ook een historisch toeval zijn. Correlatie en causatie zijn nu eenmaal niet hetzelfde.

Ofwel, Doorman is een filosoof die gelooft dat ideeën op zichzelf iets betekenen, en ik doe dat niet per se.

Punt voor Maarten Doorman is dan weer dat Rousseau zijn eigen kinderen te vondeling heeft laten leggen. Waarmee hij dus handig vragen kan stellen over wat authenticiteit nu precies voorstelt. Iemand kan dus heel goed éen ding zeggen, en geheel tegenovergesteld handelen.

Waarmee het ook een vraag werd wat Jean Jacques Rousseau zoal nog meer zei, en waarom dit gebeurde.

Was hij bijvoorbeeld niet bovenmenselijk eerlijk in zijn autobiografieën? Bekende hij zelfs niet een exhibitionist te zijn geweest, die zich graag ontblootte tegenover jonge meisjes? En waarom schreef hij dit dan vervolgens nog eens zelf op?

Hardop denkend over de betekenis van zulke vragen deed Doorman vervolgens aardige constateringen over onze mediacratie:

De moordende behoefte aan authenticiteit heeft een leger aan mediatrainers en spindoctors gebaard. Minutieus worden eerlijkheid en natuurlijk gedrag geoefend. Het gaat niet meer om feiten en argumenten, maar om emoties en imago, niet meer om een politieke visie, maar om ‘leiderschap’. Nauwelijks meer om de keuzes en dilemma’s die worden voorgelegd, maar om charisma en uitstraling. En nog liever een goede uitstraling dan een goede kapper. Balkenende werd aanvankelijk met Harry Potter vergeleken, maar zijn niet al te vlotte kapsel werd juist een waarmerk van authenticiteit omdat hij zich zo onderscheidde van een al te vlot imago, dat weleens te veel met de Randstedelijke politieke elite zou kunnen worden geassocieerd. [87]

Centrale idee van dit essay lijkt me evenwel Doorman’s paradoxale constatering dat iemand pas echt eerlijk en authentiek lijkt, als hij of zij spontaan toegeeft te hebben gelogen.

Authenticiteit is dus iets heel vreemds. Op de keper beschouwd. Alleen was dat nu net geen inzicht waar ik van opkeek — ik formuleerde deze gedachte met regelmaat al op boeklog. Meteen bij de start in 2005 zelfs al, tijdens het nadenken over de opzienbarend eerlijke autobiografie van Ingmar Bergman.

Dus vind ik Rousseau en ik waarschijnlijk een betere tekst dan het essay is. Ook al omdat het wonder geschiedde dat ik me voor de verandering eens niet verveelde of ergerde bij het lezen van een filosoof.

Maarten Doorman, Rousseau en ik
Over de erfzonde van de authenticiteit

140 pagina’s
Bert Bakker, 2012

We zijn nog nooit zo romantisch geweest ~ Hans Kennepohl

Tweehonderd jaar geleden, zo stelt Hans Kennepohl in dit boek, zette zich in onze streken een nogal fundamentele verandering in gang. Daardoor kreeg ons karakter andere kenmerken dan voorheen.

Waar het voordien gewoon was bijvoorbeeld om emoties te onderdrukken, laten we die nu veel makkelijker gaan. Sterker nog, we vinden zelfs almaar nieuwe media uit om onze gevoelens aan zoveel mogelijk mensen tegelijk duidelijk te maken.

En We zijn nog nooit zo romantisch geweest bevat tientallen van dit soort weetjes meer.

Zo is de drang tot ‘zelfontplooiing’ een hoogst romantisch ideaal.

Maar tegelijk waarschuwt de schrijver dat nationalisme tot eenzelfde idealistisch gedachtegoed behoort. Romantiek in ons leven toelaten, biedt dus niet enkel feest.

Kennepohl heeft de overtuiging dat onze maatschappij momenteel door vier gedachten wordt vormgegeven — die vanzelfsprekend allemaal voortkomen uit de ideeën van Romantische denkers:

  1. De mens is van nature goed.
  2. Ieder mens is een uniek wezen.
  3. De mens moet voor zijn oordeel over goed of kwaad afgaan op zijn gevoel, zijn ‘natuur’.
  4. De verbeelding, de fantasie, wordt als waardevol gezien.

Helemaal kan ik dat dan niet met de auteur eens zijn. Het idee dat de mens van nature goed is, werd al nooit ruimhartig door onze overheid omarmd. Zelfs niet voor al ons gedrag in databases werd vastgelegd; en daarmee stelselmatig het mensenrecht werd geschonden dat geen Staat iets over zijn overdanen heeft vast te leggen als deze nergens van verdacht worden.

En boeklog heeft nu eenmaal over de laatste tien jaar veel klachten gepubliceerd over het onderwijs, en hoe fabrieksmatig dat is opgezet; daarmee toch allereerst alle uniciteit van ieder individu negerend.

Kennepohl stelt daar dan tegenover dat alle onderwijs steeds meer aandacht ging schenken aan het individuele kind — omdat vernieuwingen van buiten de traditionele school, zoals de ideeën van Maria Montessori, invloed kregen op het hele veld.

Daarin wil ik hem dan best geloven.

Dus was het niet vervelend om Wij zijn nog nooit zo romantisch geweest te lezen. De auteur laat de lezer even met een bepaalde blik kijken naar de werkelijkheid om hem of haar heen. En voor de duur van dit boek werkt dat prima. Kennepohl wist voldoende leuke voorbeelden te vinden om een prettig leesbaar boek te krijgen.

Alleen is er dan ook nog de historicus in mij, die zich altijd afvraagt waar een auteur zijn wijsheden vandaan heeft. Wat het bewijs bijvoorbeeld is voor de stelling dat wij onze emoties steeds meer gaan uiten.

Betoogt Norbert Elias bijvoorbeeld niet juist precies het omgekeerde? Dat wij almaar meer normen en gedragsuitingen zijn gaan internaliseren?

En als gedachte-exercitie lukt het me heel aardig om heel wat gedrag uit de zestiende en zeventiende eeuw in de Nederlanden nogal Romantisch te noemen. Wat is het idee anders om met wat schepen ver weg te gaan varen, jaren aan een stuk bovendien, met alle onzekerheid daarbij, om zo kapitaal te gaan vergaren?

Filosofen raken alleen nooit onder de indruk van feiten die bewijzen dat wat zij bedachten toch eerder ook al zo bestond. Die passen hun theorie daarop ook nooit aan. Hoogstens worden dan nieuwe begrippen bedacht. Iets kan dan best ineens ‘proto-Romantisch’ zijn.

Dat blijft dan ook mijn eeuwige bezwaar tegen zo veel filosofie. Omdat deze niet zijn best doet om iets zo goed mogelijk te beschrijven, maar eerst met een theorie komt, en daar dan de werkelijkheid naar modelleert. Voor het gemak.

Hans Kennepohl, We zijn nog nooit zo romantisch geweest
Met een nawoord van Maarten Doorman

229 pagina’s
Lemniscaat, z.j.