dit is het dossier:

A.J. Dunning

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Broeder Ezel ~ A.J. Dunning

Er is iets heel dubbels aan het beroep van medicus. En dat komt door het gegeven dat artsen al een stevige status hadden verworven als professionals, voor ze iets konden. Daardoor vallen doktoren nu niet altijd rechtstreeks onder het strafrecht, maar hebben ze een eigen tuchtrecht. Daardoor kunnen ze iedereen uitsluiten van de medische stand die niet de door hen goedgekeurde opleidingen heeft gevolgd.

Tegelijk waren doktoren heel lang vrijwel machteloos tegenover ziekten, en hadden patiënten slechts een goede geneesheer als die hen niet eerder het graf in hielp dan had gehoeven. De nuttigste geneesmiddelen zijn pas in de twintigste eeuw uitgevonden. Maar zelfs basale kennis, zoals dat artsen toch echt zelf ook enige hygiëne in acht moesten nemen voor de behandeling, werd door de beroepsgroep ontstellend lang niet aanvaard.

Met de status van het beroep — en die is bij artsen hoog — komt ook de magie van het beroep. En patiënten hebben zich daar altijd vrij willoos aan overgegeven. Zelfs al betekende dit dat zij zich met bloedzuigers moesten aderlaten, of dat er tabaksrook in hun endeldarm geblazen werd. Bij sommige kwalen is het nu eenmaal zo dat mensen ervan genezen, omdat ze denken genezen te worden.

Al dit maakt het wel weer interessant om een medicus over de pretenties van zijn of haar vak te lezen. Of dit nu de Britse huisarts Ben Goldacre is, die momenteel de ergste uitwassen van de magische geneeskunde bestrijdt. Of dat A.J. Dunning [1930 – 2009] is, die in zijn werkende leven hartspecialist was.

Dunning’s Broeder Ezel — een klassieke metafoor voor het lichaam, van de heilige Franciscus — bleek helaas geen monografie te zijn, maar bestaat uit een reeks essays. Daardoor kwamen sommige onderwerpen uit de medische geschiedenis vrij uitgebreid aan bod, maar ontbrak bijvoorbeeld een inleiding in wat de status van het vak bepaald heeft; zoals ik hierboven in drie halen schetste.

Toch heb ik dit boek wel met plezier gelezen; Dunning wist soms wel heel bizarre geneeskunsten uit het verleden op te rakelen. En hij bleek soms prettig bescheiden over wat zijn beroepsgroep tot stand brengt. Maar ik miste iets als een synthese; een overzicht; terwijl Dunning, omdat hij zichzelf ooit gespecialiseerd heeft, die misschien wel helemaal wenste te geven, uit angst te makkelijk te oordelen.

Dus houd ik twee dingen over aan dit boek. Dunning’s uitspraken over de pretenties van de strijd tegen kanker:

Samenvattend moet worden gezegd dat ons beeld van kanker tot de mythologie behoort. Het is de boeman die ons leven aanvreet, de duivel die wij moeten uitdrijven met man en macht. Dat brengt ons tot militaire grootspraak inzake vorderingen bij het kankeronderzoek, waarbij alsmaar vooruitgang wordt bereikt, een sprookje dat met regelmaat verteld wordt door organisaties die beter moesten weten. [59]

En diens opmerkingen over waar de opleiding in de medicijnen toe leidt:

[…] wij [kweken] technici die een deelgebied tot in hun vingers beheersen, maar hun vak veelal uitoefenen in een maatschappelijk luchtledig en in een noest geloof dat meer beter is. Dat geloof wordt gevaarlijk wanneer wij meer doktoren opleiden dan gezond is en die situatie bestaat nu. Niemand heeft ooit de vaderlandse artsenbehoefte kunnen peilen omdat de welvaart die vraag elastisch maakte. Dat is niet meer het geval en wee de dokter die onvoldoende om handen heeft. Hij schept zich werk, van sportgeneeskunde tot plastische chirurgie, van psychotherapie tot consultatiebureau, van internist voor gezonden tot anesthesist voor chronische klagers. Medische overconsumptie bestaat al in allerlei vormen en het aantal keelamandelen, baarmoeders en galblazen dat in plaats van een haan aan Asklepios wordt geofferd is gigantisch. [267]

Dr. A.J. Dunning, Broeder Ezel
Over het onvermogen in de geneeskunde

269 pagina’s
Meulenhoff, 1981

Stof van dromen ~ A.J. Dunning

Volgens mijn digitale archief heb ik de essaybundels Uitersten en Stof van dromen in het jaar 2000 aangeschaft voor twee gulden het stuk. Wat het archief onvermeld laat, is of de boeken toen ook gelezen zijn. Dat hield ik indertijd nog niet bij.

Tegelijk kende ik beide bundels al zonder ze gelezen te hoeven hebben. Dunning vertelt me namelijk vrijwel geen nieuws, als hij over algemeen culturele zaken schrijft. Dan doet hij namelijk weinig anders dan de canon navertellen, met een lichte nadruk op wat er in de Renaissance plaatsvond. Petrarca en de Mont Ventoux? De geschiedenis van het getto in Venetië? Michel de Montaigne in zijn toren? Allemaal al veel vaker over gelezen. Heel veel vaker.

Dat is Dunning niet te verwijten, natuurlijk. Daar heb ik alleen mijzelf mee.

Aardig aan de essays in dit boek was dan nog wel de onverwachte wending van de verhaallijn, of de plotse gedachtesprong die A.J. Dunning zich vrij vaak veroorloofde. Het begin van elk stuk voorspelde weinig over waar het zou eindigen, of langs welke vergezichten de schrijver me voeren zou.

Maar opmerkelijk, hoe weinig er nodig is voor een schrijver om zo veel krediet te verwerven dat je blind boeken van hem koopt; zelfs al waren die maar twee gulden. Alleen omdat hij als arts prikkelende uitspraken over zijn vakgebied heeft gedaan — daarover ook een goed boek schreef — en intelligent overkwam tijdens een langdurig televisie-interview.

A.J. Dunning, Stof van dromen
Over de verbeelding van het ongeziene

224 pagina’s
Meulenhoff, 1997

Uitersten ~ A.J. Dunning

Als Dunning over medische zaken schrijft, of deze terloops aanhaalt, lees ik hem graag. Dan worden zijn essays verrijkt met eigen kennis en inzicht, opgedaan in de praktijk als hartspecialist en meer.

Als Dunning niet over medische zaken schrijft, worden zijn essays meteen al een heel stuk minder. Voor mij. Blijft hij op zich een even goed auteur, maar hoor ik ineens niet meer tot zijn doelpubliek. Dan vertelt hij namelijk na wat anderen geschreven hebben. Aardig, maar die boeken ken ik al als ze over geschiedenis of cultuur gaan. En als ik ze nog niet kende, interesseren ze me niet.

Heel opvallend vond ik aan deze bundel dat veel van de sterke stukken die Dunning beschrijft in de jaren tachtig behandeld zijn in het populair-wetenschappelijk jeugdblad Kijk. Toevallig de tijd dat ik een abonnement had. Hij en ik hebben in hetzelfde decennium veel aan goed vergelijkbare informatie opgepikt, over bijvoorbeeld Kuru, Arthur Gordon Pym, Gilles de Rais, of Louis Braille.

Dus is Uitersten typisch een boek dat ik voor een ander medium welwillend besproken had. Maar waarover nu op boeklog komt te staan dat het me voor de helft wat verveelde.

Aardig zijn wel de eerste essays in deze bundel, over het hart. En hoe dan bijvoorbeeld de de medische vooruitgang ook een hele cultuurgeschiedenis veranderd heeft. Van mystiek orgaan is het hart gereduceerd tot een versleten pomp die vervangen kan worden. En tegelijk ontstond daardoor een nieuwe vorm van orgaanaanbidding: artsen kunnen nu maken, en breken. En donoren zijn er altijd te weinig.

Opvallend was ook het essay ‘Anorexia Religiosa’, mede omdat daarin de voorhuid van Jezus weer eens opduikt. Ditmaal als trouwring van de heilige Catherina van Sienna. Heeft Theresa van Ávila die zeker nog eens georven.

Maar tegelijk is het voor een ongelovige hond als ik, of een uitgetreden grefo als Dunning, misschien wel wat te makkelijk om te lachen om ongerijmdheden in het katholieke geloof.

A.J. Dunning, Uitersten
Beschouwing over menselijk gedrag

174 pagina’s
Meulenhoff 1997, oorspronkelijk 1990