Gesprekken met James Joyce ~ Arthur Power

Joyce’ boek Portrait of the Artist as a Young Man was aanleiding dit deeltje Privé-domein toch eens te bekijken. Lang, lang stond het al bij mij in de kast. Zo lang al dat ik niet wist of ik het ooit had gelezen.

Dat weet ik overigens nog steeds niet. De inhoud van deze herinneringen lijkt me heel makkelijk weer te vergeten. Hoogstens de allergrootste Joyce-fans zullen blij zijn iets meer te kunnen weten over wat de meester allemaal gelezen had. Al was het niet eens zo’n groot lezer, die Joyce.

De kunstcriticus en schilder Arthur Power kwam evenals Joyce uit Dublin, en trok eveneens erg jong uit Ierland weg. Wat de band tussen beide mannen precies is geweest, blijft in het midden. Hoogstens kan gezegd worden dat ze elkaar regelmatig opzochten — in een tijd dat zulke visites aanmerkelijk normaler waren dan nu, omdat vermaak als de TV nog niet bestond. Tegelijk twisten de mannen steeds weer over boeken en schrijvers. Waarbij Power zijn belezenheid telkens unverfrohren tegenover die van Joyce zet.

In het boek, dat zeker veertig jaar later gebaseerd werd op aantekeningen van toen, geeft Power ook wel toe zich erg op zijn eigen gelijk te hebben vastgepind; in jeugdige overmoed.

Nu zeggen geen van beide veel bijzonders over hun lectuur. Korte oordelen zijn het meestal: dit is goed, en dat dus niet. Uitwijdingen zijn schaars. Hoogstens zijn opmerkingen interessant als die Joyce over Tsjechov geeft, of Proust:

De stijl van Proust brengt die bijna onmerkbare maar meedogenloze erosie van de tijd over, die, zoals ik al zei, het motief van zijn werk is.

Ook over Joyce’ eigen boeken komt er inhoudelijk niet heel veel langs. Behalve dan Power Portrait of the Artist as a Young Man duidelijk prefereerde boven Ulysses. Dat oordeel sprak hij ook rustig uit, wat misschien wel het beste bewijs van vriendschap tussen beide mannen is. Maar Joyce vond een rijp werk als Ulysses bijna uit principe al onvergelijkbaar met zijn debuut.

Arthur Power, Gesprekken met James Joyce
Met een voorwoord van Clive Hart

Vertaald en van een nawoord voorzien door John Vandenbergh
147 pagina’s
Uitgeverij De Arbeiderspers, 1976
vertaling van Conversations with James Joyce, 1974
Privé-domein Nr. 35

Novel; A Survival Skill ~ Tim Parks

Ook teleurstellende boeken hebben altijd nog wel éen observatie ergens die het lezen dan niet helemaal tot tijdverspilling maken.

Schaarse hoogtepunt in The Novel; A Survival Skill van de Britse romanschrijver Tim Parks was een brief die hij citeerde. Waarin H.G. Wells dan aan James Joyce uitlegt waarom hij niets met diens laatste twee boeken aankan.

[…] Take me as a typical common reader. Do I get much pleasure from this work? No. Do I feel I am getting something new and illuminating as I do when I read Anrep’s dreadful translation of Pavlov’s badly written book on Conditioned Reflexes? No. So I ask: Who the hell is this Joyce who demands so many waking hours of the few thousand I have still to live for a proper appreciation of his quirks and fancies and flashes of rendering?

All this from my point of view. Perhaps you are right and I am all wrong. Your work is an extraordinary experiment and I would go out of my way to save it from destructive or restrictive interruption. It has its believers and its following. Let them rejoice in it. To me it is a dead end. […]

[93]

En dan had nog aardig kunnen zijn dat ik meer aan Wells’ kant sta, en Tim Parks de zijde van Joyce kiest. Alleen heeft Parks ook college gegeven over Joyce. Vanzelfsprekend dat hij dan diens laatste boeken veel interessanter vindt dan H.G. Wells’ onmiddellijk te begrijpen romans en verhalen. Over Finnegans Wake is tenminste nog te speculeren. Door zo’n boek kan de uitlegger nog eens extra intelligent lijken tegenover zijn of haar publiek.

Vervelend aan The Novel; A Survival Skill was dat het boek te veel las als een warrige verzameling college-aantekeningen van de schrijver waar nog eens iets mee moest. Was er nog een autobiografisch intermezzootje over de eigen schrijfcarrière, dat uiteindelijk het interessantst bleek aan deze uitgave. Het werd mij domweg niet duidelijk waar Parks heen wilde in zijn argumentatie — ook al omdat hij vrijwel niets zegt waarmee je het niet anders dan onmiddellijk eens kunt zijn. Voor- en nawoord beloofden meer lijn en betoog dan er ooit zou komen.

Goede schrijvers zijn in de contramine, is dan zo’n cliché van hem — en natuurlijk niet alleen van hem.

Parks diept dan weliswaar een niet helemaal voorspelbaar rijtje auteurs op uit zijn collegedictaten. Dickens komt langs, inclusief diens biografie. Thomas Hardy — want die had ook met nogal wat inmiddels vergeten Victoriaanse gevoeligheden af te rekenen.

Bij D.H. Lawrence alleen is het al wat makkelijker te begrijpen wat de Britse samenleving op diens boeken tegen hebben kon. En bij Joyce eveneens.

Blijft daarom helaas staan dat Parks enkel bewezen voorbeelden gebruikt van romanauteurs die de status quo aanvielen door te experimenteren in hun boeken. Want ooit was het inderdaad een daad om te beschrijven wat tot dan niet beschreven worden kon. Alleen, wat zijn de vergelijkbare taboes anno 2016 dan? In deze tijd, waarin emoties zo veel belangrijker worden geacht dan feiten? En waarom heeft Parks het daar niet over, als hij aan het lezen en schrijven van literatuur krachten toedicht om iemand beter te laten overleven?

Ergerlijk is al helemaal dat de auteur ons in zijn slotwoord wel waarschuwt dat het lezen van romans ons te zeer bevestigen kan in ons wereldbeeld — want is het lezen van literatuur op zich al niet een elitaire gebeurtenis, waardoor iemand zich verheven kan weten boven de simpele televisiekijkers die nooit een boek inzien. Toch moeten we ons dan niet in die zelfgenoegzaamheid blijven wentelen.

Punt bij deze uitgave bleef dat Tim Parks op zich vast interessante vragen stelt in zijn betoog, maar dat ik die allemaal ook al eens gesteld had. Niet omdat ik zo slim zou zijn — het zijn domweg de meest elementaire vragen over dit onderwerp. Boeklog werd bijvoorbeeld ooit mede opgezet om te ontdekken waar bij mij de vooroordelen zitten bij het lezen. Want niemand leest hetzelfde boek; iedereen neemt daarbij een eigen achtergrond en leeservaring mee. Dus knarst het hevig als Parks losjes beweert dat niemand die boeken recenseert er ooit bij stilstaat dat mensen zo’n uitgave heel anders kunnen lezen. Bijvoorbeeld.

Tim Parks, The Novel; A Survival Skill
185 pagina’s
Oxford University Press, 2015

Portrait of the Artist as a Young Man ~ James Joyce

Boeklog houdt zich doorgaans ver van de canon. Daar is een simpele reden voor. Canons worden gevuld met boeken die ooit belangrijk waren in de geschiedenis van de literatuur. En ik vind het niet vreselijk boeiend om te weten welke boeken geacht worden van invloed te zijn op andere schrijvers — interessant is alleen de directe uitwerking op mij van wat ik lees.

Dus heb ik een heel ander oordeel over The Portrait of the Artist as a Young Man dan bijvoorbeeld de samenstellers van de Modern Library. Die roemen het boek als de op-twee-na-beste roman van de twintigste eeuwUlysses eindigde bij hen als allerbeste. Daarentegen vond ik dat het boek zeker momenten had — het was humoristischer dan verwacht — maar te veel nogal langdradige beschrijfkunst bevat, te lang doorgaat, en weerzinwekkend katholiek is.

Nu ligt mijn ongemak niet per se aan de schrijver. Ik beoordeel mijn lectuur nu eenmaal met maatstaven die voor een deel in de eenentwintigste eeuw gevormd zijn. Er bestaat bijna geen kunst uit 1916 die mij rechtstreeks kan raken. Ook niet als dit een duidelijk autobiografisch geïnspireerde roman is waarin een auteur zijn wording beschrijft. Daarvoor is de afstand in tijd, en het verschil in cultuur inmiddels te groot.

Neem nu de groeiende problemen van de adolescente hoofdpersoon, Stephen Dedalus, met de kerk. Mij als ongelovige hond interesseert dat niet wezenlijk. Mij interesseert alleen welke druk de directe omgeving op iemand uitoefende in Ierland, in het begin van de twintigste eeuw, om de wensen van de moederkerk te eerbiedigen. Net als mij in elke roman over een benauwend milieu niet interesseert welke regels er bestonden, maar vooral hoe die gehandhaafd werden. Dat zijn universele mechanismen; die maken herkenning, of desnoods inleving mogelijk.

Nu zit dat aspect wel in het boek, maar blijft dit toch het meest een gefictionaliseerde autobiografie. De vis kent het water ook niet waarin die zwemt — juist de elementen die het boek voor mij bijvoorbeeld historisch gezien interessant hadden kunnen maken, spraken voor de auteur en zijn publiek nog zo voor zich dat hij die niet heeft weergegeven.

Mede daarom heb ik me na afloop van het lezen nog wel vermaakt met verschillende interpretaties van de literatuurcritici. Die zien in Portrait of the Artist as a Young Man van alles weerspiegeld, en voorafschaduwd. Van de Ierse worsteling om een vrije staat te worden, tot voorspellingen over de koers van al die andere grote ideologieën van de twintigste eeuw, als communisme en fascisme waren.

Maar een boek waarin zo veel over zo verschillende zaken te lezen is, heet met een ander woord vaag.

Eén aspect van wat die interpretatoren opmerkten, geloof ik wel direct. Ulysses wordt een stuk minder onleesbaar, voor wie Portrait of the Artist as a Young Man kent. Stephen Dedalus komt in beide voor. En ook de schrijfstijl die Joyce in zijn canonieke meesterwerk hanteerde, wordt al in dit debuut uitgeprobeerd. Het is de auteur erom te doen de stemmingen van zijn personages indirect weer te geven. Via de taal. En niet door die stemming te benoemen.

Schrijvers doen dat tegenwoordig alleen puntiger.

James Joyce, Portrait of the Artist as a Young Man
253 pagina’s
Wordsworth Classics, 1993
oorspronkelijk 1917

Rabbit, Run ~ John Updike

Begin jaren zeventig zou Updike in een interview bekend hebben dat Rabbit, Run geïnspireerd was door de opzet van Ulysses. Van Joyce. Door het leven van éen gewone man in detail te bekijken, voor een roman, zou dat boek later meer te vertellen hebben dan enkel een verhaaltje.

Deze bekentenis is vervolgens door iedereen voor waar aangenomen. En omdat Rabbit, Run gevolgd werd door nog drie romans met dezelfde hoofdpersoon, die bovendien netjes om de tien jaar verschenen, heet Updike’s Rabbit-tetralogy ook een portret van de Verenigde Staten te geven — contemporaine geschiedschrijving te zijn, geïllustreerd door de details uit het leven van een alleman.

Nu pak ik liever meteen een geschiedenisboek als ik geschiedschrijving wil lezen. Mij interesseerde slechts of de vier Rabbit-romans nog altijd leesbare boeken zijn; en of ze werkelijk Updike’s belangrijkste erfenis vormen. Een eerdere poging om dat te begrijpen, leverde namelijk vrij weinig op. De boeken waren me altijd te lang.

Voor mij moet het zeker twintig jaar geleden zijn dat ik voor het laatst een Rabbit-roman las. Vraag me welke gedetailleerde herinneringen nog aan die vier boeken bestaan en het blijft stil.

Hoogstens wist ik de openingsscène van Rabbit, Run nog. Waarin de oud- schoolkampioen Harry Angstrom zijn nette jasje uitdoet, en zorgvuldig opvouwt, om mee te doen in een partijtje te basketballen met tieners op straat. Alleen hoeft die herinnering niet uit het lezen van de roman te stammen. Updike is daar namelijk later nog weleens op teruggekomen — om uit te leggen waarom hij zo filmisch wilde beginnen met het boek.

Bij het lezen wees verder niets erop dat ik Rabbit, Run al kende. Terwijl de vertaling nochtans in de kast staat, en dit exemplaar duidelijk toont ooit door mij te zijn doorgenomen.

Dus las ik een verhaal over wat inmiddels voor mij een jonge jongen is geworden, van zesentwintig. Getrouwd is hij met een alcoholiste, genaamd Janice. En als er ooit al iets was tussen die twee dan mist dat allang. Dat er al een kind is, en een tweede op komst, lijkt er evenmin toe te doen.

En deze Rabbit Angstrom doet het allerverbodenste. Op een vrijdagavond stapte hij in zijn auto, uit het huwelijk, met als doel om nooit meer terug te komen.

Alleen kwam hij toch terug. Maanden later. Nadat hij al die tijd met een andere vrouw, genaamd Ruth, in zonde had samengeleefd. Als Janice in het ziekenhuis ligt voor de bevalling van hun tweede kind is dat aanleiding genoeg om Ruth plotsklaps te verlaten, en terug te keren op het oude nest.

Vervolgens gebeurt er iets nogal dramatisch waardoor Rabbit Angstrom zijn Janice weer verlaat en terug naar Ruth wil. Om daar te horen dat hij ook haar zwanger heeft gemaakt.

Na lezing zie ik Updike’s bekentenis Joyce als inspiratiebron te hebben gezien ondertussen wat anders.

Ulysses is om meer dan éen reden bekend. Zo bevat het boek twee beruchte masturbatiescène’s — Bloom op het strand, Molly’s monoloog in het slotdeel — en alleen daarom al werd de roman in veel landen een tijd verboden. En ook Updike experimenteerde stevig met de taboes van zijn tijd in Rabbit, Run. De eerste Amerikaanse druk moest nog zorgvuldig gekuist worden van al te plastisch sexueel getinte beschrijvingen.

Dat een echtgenoot zijn vrouw verliet, kon natuurlijk al evenmin; en al helemaal niet omdat zij zwanger was.

Tegenwoordig zou dan weer een flink taboe zijn dat Janice stevig rookte en dronk tijdens haar zwangerschap. Toen telde dat nog niet.

Net zo zeer is het personage Harry ‘Rabbit’ Angstrom op het moment nog te gebruiken om te illustreren dat John Updike een vies sexistische man was, die geen vrouw geloofwaardig beschrijven kon.

Een oordeel over deze roman heb ik niet echt — dat volgt waarschijnlijk pas na de volgende delen uit de reeks te hebben gelezen. Het boek had zijn momenten, maar de hoofdpersoon is zo ongeveer éen van de saaiste mannen denkbaar uit de wereldliteratuur. Als wat hij al ambities en dromen had, liggen die al tijden achter hem. Hij was een sportheld op zijn middelbare school. En dat moest de rest van zijn leven maar genoeg zijn.

Ook het vertelperspectief was me niet heel aangenaam. Updike vertelt alles in de tegenwoordige tijd — wat toen nog geen versleten trucje was, maar uiterst gewaagd. Tegelijk is hij daarbij wel een alwetende verteller, die alles kan beschrijven; en dit dan doet in regelmatig prachtige taal. Alleen laat hij daarbij opvallend genoeg vaak bewust weg hoe zijn personages zeggen wat te zeggen hebben.

[wordt vervolgd]

John Updike, Rabbit, Run
with an afterword by the author

280 pagina’s
Penguin Classics 2006, oorspronkelijk 1960