Achtenveertigste uur ~ Nicolaas Matsier

Twintig jaar terug, in onschuldiger tijden, stelde ik eens een onnozele vraag. Daarop werd zo schaapachtig gereageerd dat het moment me altijd bij is gebleven.

Ik liep stage bij een dagblad toen. Ging daarom elke dag op pad. En bezocht zo ook een feestelijke terugkomdag voor jonge mensen. AMA’s, ofwel ‘alleenstaande minderjarige azielzoekers’ heetten deze jongeren in het indertijd gebruikelijke ambtelijk jargon. Allen woonden zij inmiddels op zichzelf, of bij gastgezinnen, en die middag waren ze even weer onder elkaar in hun eerste opvang hier.

Tuurlijk, protesten tegen buitenlandse asielzoekers bestonden toen ook in Nederland. Maar die vonden vooral op lokaal niveau plaats. En waren dan gericht tegen de vestiging van een asielzoekerscentrum — die door de overheid ook opvallend vaak in dunbevolkte gebieden zijn neergezet; als er ter plaatse al geen locatie werd gehuurd.

Bijna net zo vaak is later overigens geprotesteerd tegen het verdwijnen van zo’n asielzoekerscentrum. Want de lokale middenstand ontdekte op zo’n moment toch wel leuke omzetten gedraaid te hebben door al die nieuwe vreemdelingen. En anders was er wel een school die ineens weer prettige voorzieningen inleveren moest.

‘Wat gebeurt er met zo’n jongere als die meerderjarig is geworden,’ vroeg ik aan een medewerker van het opvangcentrum. Maar die ontweek de vraag. Net zomin gaf iemand anders me die middag ooit een rechtstreeks antwoord.

In mijn onnozelheid had ik in een open wonde gepeurd. Waarschijnlijk wisten de medewerkers heel goed dat de jonge asielzoekers zouden worden uitgewezen eens hun beschermde status verviel. Alleen was hun werk nu net om deze kinderen de vaardigheden bij te brengen waarmee ze in Nederland zouden kunnen functioneren.

En weinig mensen kunnen zich veroorloven om na te gaan denken over het nut van hun bezigheden.

Ook later zou ik op soortgelijke vormen van beroepsblindheid stuitten — waarbij mensen zich manhaftig aan de veiligheid vasthielden die het uitvoeren van regels biedt; daarbij geen oog hebbend voor wat die regels betekenen.

Overigens lijkt me dit éen van die wezenlijke onderwerpen waar meer literatuur zich mee bezig zou moeten houden.

En daarom hoopte ik de roman Het achtenveertigste uur van Nicolaas Matsier als een hedendaags meesterwerk te kunnen begroeten. Alleen is het minder goed dan gehoopt. Tegelijk lukte de auteur bijna alles in deze roman — wat kritiek dan weer vrijwel onmogelijk maakt.

Matsier beschrijft in het boek een ambtelijke procesgang. In bijna elk hoofdstuk komt een ander radertje in deze machine aan het woord.

Volgens de Vreemdelingenwet 2000 is iemand die Nederland niet in mag en hier toch een vluchtelingenstatus wil aanvragen meteen weer uit te zetten, als binnen 48 uur duidelijk wordt dat een asielaanvraag geen kans maakt. Zo luidt het protocol. En Matsier laat zien dat er bij de ambtenaren van de IND in zijn roman onbehoorlijk veel routine bestaat om dit protocol naar de letter uit te voeren.

De eigenlijke hoofdpersoon in het boek — een 30-jarige vluchteling uit Soedan — komt na de eerste hoofdstukken ook niet meer sprekend terug in het boek. Er wordt over hem gesproken, en daarmee geoordeeld. En in dat oordeel ligt alles al vast.

Even krijgt hij nog een zwijgend optreden in éen van de laatste hoofdstukken, als bij de rechtbank in Amsterdam de beroepszaak dient tegen het oordeel van de IND.

Vervolgens verdwijnt de vluchteling helemaal uit het boek. Om zo nog een administratie of wat extra werk te bezorgen.

Nicolaas Matsier wist hierbij telkens handig en aannemelijk van register te wisselen in de hoofdstukken. Dat zijn hoofdpersoon amper in het boek voorkomt, is ook al zo voortreffelijk. Ligt er bovendien het gegeven dat het de auteur gelukt is om de krankzinnigheid te tonen van een systeem.

Waarom zei Het achtenveertigste uur mij dan zo weinig?

Is dit omdat er wel erg veel cynische stemmen voorkomen in het boek? Waar de meeste mensen die in zo’n ambtelijke organisatie werken zich veel meer zullen plooien? Voor hun gezond?

Misschien is het omdat de roman alleen een beroep deed op mijn verstand. En dat had de behandelde vragen al eens beantwoord.

Nicolaas Matsier, Het achtenveertigste uur
270 pagina’s
De Bezige Bij, 2005

Bijbel volgens ~ Nicolaas Matsier

Het is alleen zuiver drinken aan de bron, zo luidt éen van mijn vele vooroordelen op boeklog. Dus wou ik meer over de Bijbel weten, dan zit er waarschijnlijk niets anders op dan die verzameling teksten te gaan lezen.

Maar dat zou dan weer niets verklaren over de talrijke raadsels die voor mij kleven aan dit boek.

Wat in de verzameling werd opgenomen lijkt me namelijk inmiddels arbitrair. De delen die apocrief heten, en dus niet tot de officiële Bijbelcanon behoren, zijn al zo lang geleden afgewezen dat vaak al lang niet meer duidelijk is waarom.

En deze zomer hoorde ik John Lloyd vertellen over hoe hij de eerste Bijbelboeken had gelezen als een scriptdoctor — omdat hij ondertussen geleerd had dat er behoorlijk geschoven is met die delen in de eerste eeuwen na Christus. Lloyd zag daarbij dat Genesis uit zeker drie oorspronkelijke boeken had bestaan, die nogal slordig tot éen waren gemaakt.

Ook is er nog dat andere aspect dat aan de Bijbel kleeft. Er staat in dat boek niet wat ons — want zelfs ik heb ooit godsdienstonderwijs genoten — zo verteld werd. De boektekst is doorgaans aanzienlijk beknopter. Uitleggers gaan daar dan zaken bij verzinnen.

Dus had ik inmiddels ook bij Guus Kuijer terecht gekund, die nu al drie delen schreef van een Bijbel voor ongelovigen. Waarin het hem er om ging die verhalen nog eens door te geven.

Maar dan las ik liever eerst toch Nicolaas Matsier. Die ook ooit met de Bijbel is opgevoed. Het geloof vervolgens verliet. En tientallen jaren later die Bijbel nog eens echt ging lezen. Om daarbij een heel andere verzameling teksten voorgezet te krijgen dan hij zich herinnerde.

Zijn verbazing geeft dan voor mij de grootste waarde aan een boek als dit.

De Bijbel volgens Nicolaas Matsier verscheen oorspronkelijk als een reeks columns in de krant. Dat deed dan weer af aan deze bundel. Ik had weleens het idee dat Matsier zijn oorspronkelijke ideeën heeft moeten oprekken of comprimeren om aan de exacte lengte van die krantencolumns te komen.

Bovendien las hij alleen het Oude Testament, en is de titel van deze bundel licht misleidend. Geeft hij verder wel wat wordingsgeschiedenis van dat Bijbelboek, maar tegelijk zo veel minder dan waar ik op hoopte.

Matsier was op zijn best als hij bijvoorbeeld moest vaststellen hoeveel indruk de verhalen vroeger bij de schoolplaten hadden gemaakt — en hoe anders het was wat de Bijbel wel gaf in vergelijking met toen.

En een paar weetjes pik ik toch ook altijd mee. Volgens een Jan Fokkelman bestaat het Oude Testament voor een derde uit poëzie; al is de meeste daarvan ingebed in het proza.

Ook is er nog een extra overtreffende trap in het Hebreeuws, die ons dan via de Bijbelvertalingen bereikt heeft. Koning der Koningen. Boek der boeken. IJdelheid der ijdelheden. Dit dan omdat Het Hooglied eigenlijk ‘Lied der Liederen’ had moeten heten — in Engelse Bijbelversies ook ‘Song of Songs’ is genaamd.

Maar in dat Hooglied komt het wordt God niet éen keer voor. Laat staan die HEER, zoals Matsier consequent schrijft. Waarom dit deel met liefdespoëzie dan toch tot de heilige verzameling hoort, is éen van die raadsels die een leek vrijwel meteen ziet, en hele generaties aan gelovigen toch nooit tot een verklaring verleidde.

De Bijbel volgens Nicolaas Matsier,
238 pagina’s
De Bezige Bij 2011, oorspronkelijk 2003

Gebreid echtpaartje ~ Nicolaas Matsier

Matsier schreef van 1980 tot de zomer van 1985 twaalf columns over zijn pasgeboren dochters, voor de achterpagina van NRC-Handelsblad. Aangevuld met nog twee verhaaltjes zijn die stukken opgenomen in het boekje.

Nu ik erover nadenk, maakt dat die dochters dus inmiddels al jonge volwassen vrouwen.

Maar in boeken als deze zijn ze eeuwig klein. Net op de wereld. Weliswaar mens, maar nog helemaal niet afgericht volgens de geldende maatschappelijke conventies.

Adriaan Morriën schreef ook zo’n boekje over zijn dochters. Verder ken ik eigenlijk niet veel andere acceptabele voorbeelden van het genre. En, ook nu tegenwoordig de Nederlandse webloggers zich uitermate vruchtbaar tonen, blijven die vooral over zichzelf schrijven.

Terwijl verhaaltjes als deze toch heel vertederend zijn. Dat vooral. Ik ontkom er daarom nu ook niet aan om verkleinwoordjes in te zetten.

Nicolaas Matsier, Een gebreid echtpaartje
67 pagina’s
Uitgeverij Querido, 1985

Gesloten huis ~ Nicolaas Matsier

** lang, lang geleden volgde ik een meesterklas recenseren aan de universiteit waar ik toen ingeschreven stond. Geweldige teksten leverde deze inspanning mij niet op — mede omdat de boeken die recensente Janet Luis ons opgaf mij niet zo lagen.

De enige goede herinnering aan deze masterclass is de bespreking die ik wrochtte over Nicolaas Matsier’s toen pas verschenen roman Gesloten Huis. Dat is een boek dat ik altijd nog eens herlezen zou, om dan een boeklogje aan te wijden. En om die tekst dan vervolgens te laten botsen met dit oer-boeklogje uit 1994. Van toen ik ontdekte dat teksten leuker worden om te schrijven als je de opdracht voor het gemak even negeert.

De dingen zeiden nog van alles

Wat normaal is, verandert ongemerkt. Zolders staan vol met ooit gewoon huisraad. Fotoalbums vormen reservaten van verstild verleden. Maar ongemerkt schijnt de zon in albums erg veel vaker dan ze in werkelijkheid deed. Foto’s sturen niet zelden de herinnering. Het bruin en oranje van de jaren zeventig leeft zo lelijk verder, omdat in die tijd iedereen in kleur ging fotograferen. Zwart-wit heeft tenminste nog de charme dat de kleuren van het verleden niets aan de waardering voor de afbeelding afdoen.

In de autobiografisch roman Gesloten huis van Nicolaas Matsier zijn het vooral de gewone, alledaagse dingen die herinneringen op gang brengen. Moeder is gestorven, en haar drie kinderen legen het huis in Den Haag. De jongste durft maar moeilijk spullen weg te gooien. Hij beseft dat met alles dat weggaat ook aanknopingspunten met het verleden verdwijnen.

‘Wij wilden de dingen kwijt, terwijl de dingen nog van alles zeiden. (-) … (I)k was blij dat ik het net in mijn eentje hoefde te doen. Want een te grote inschikkelijkheid tegenover al die getuigenissen, groot en klein, van het verleden-waar ik toe neigde-dreigde van het minste en geringste karweitje een levenswerk te maken. Die gedachte was me maar al te vertrouwd.’

Ook in Matsiers eerdere werk stellen zijn personages beslissingen maar al te vaak uit. Ze mogen zich graag overgeven aan een eindeloos mijmeren over de mogelijkheid de werkelijkheid te verbeteren. Het zijn plannenmakers, maar bij dat bedenken blijft het. Het lijkt ook een beetje op de schrijver zelf te slaan.

Zijn laatste novelle De eeuwige stad dateert al uit 1982. En met de verhalenbundels Oud-Zuid (1976) en Onbepaald vertraagd (1979) is zijn hele literaire oeuvre opgenoemd.

Maar schijn bedriegt hier toch. Matsier schreef in de tussentijd enkele kinderboeken, en hij vertaalde ondermeer De avonturen van Alice in Wonderland en Achter de spiegel van Lewis Caroll. Daarbij duikt zijn naam vaak op onder de samenstellers van bundels met de meest uiteenlopende literaire onderwerpen. De schrijver is bovendien redacteur van het literaire tijdschrift Raster.

Vorig jaar kwam als Raster 58 het prachtige Vergeetwoordenboek uit. Al verdwenen of met verdwijning bedreigde voorwerpen werden nog eenmaal beschreven. Een tijdsbeeld werd opgetekend. Een al bijna onbegrijpelijke term van jaren terug werd definitief uitgelegd door mensen voor wie dat woord nog werkelijk iets betekent.

In Gesloten huis wordt het verleden op dezelfde manier tastbaar. Ouderwetse voorwerpen als de canvas boodschappentas, het schrift met huishoudelijke tips, en het stofdoekenmandje vormen de concrete oorzaak voor sterke herinneringen. Maar nooit gaat het Matsier om de artikelen op zichzelf. Wat zijn personages bij het opruimen van het ouderlijk huis tegenkomen, vormt steeds aanleiding om meer over het degelijk-gereformeerde leven van de familie Reinsma te vertellen.

N. Matsier heet namelijk eigenlijk T. Reinsma. Zijn schijversnaam vormt het anagram van hoe hij voor de belastingen heet.

In de beschrijving van wat ooit normaal was, herleven de zuinige jaren vijftig. Nooit is er eens iets nieuws, altijd zijn het afdragertjes. Als de hoofdpersoon voor het eerst iets uit een winkel krijgt, is dat allesbehalve de laatste mode; een plus-fourpak .

‘Diep in mijn hart weet ik het wel zeker: dat mijn moeder en ik, zo niet de enigen, dan toch de laatsten zullen zijn geweest die in Europa zo’n krankzinnig pak op de kop hebben weten te tikken.’

Tjit Reinsma, de hoofdpersoon in het boek, is de jongste thuis. Pas in de loop van het verhaal wordt duidelijk dat er nog een jonger zusje moet zijn geweest. Rita is alleen zo jong overleden dat Tjit geen herinneringen aan haar heeft. Zijn ouders hebben het toch al nooit over de overleden kinderen. Want er is ook nog dat broertje dat een jaar ouder was. Maar Jan zal eeuwig zeven blijven; altijd voortleven als op de foto die op een niet in het oog springende plaats in de kamer stond.

Als Tjit het huis uit is en zijn rijbewijs heeft gehaald, leidt zijn eerste zelfstandige autorit naar de vroegere woonplaats Krommenie. Hij gaat op zoek naar de graven van zijn overleden broertje en zusje.

Nooit eerder heeft hij het kerkhof bezocht. Toch is hij er vast van overtuigd de stenen ogenblikkelijk te zullen vinden. Maar juist dit memento blijkt niet meer te bestaan. De graven zijn geruimd. Van de altijd onbesproken kinderen lijkt niets tastbaars meer te bestaan.

In een boek waar herinneringen zo meesterlijk verbonden zijn aan voorwerpen, moet het ontbreken van zo’n aandenken wel schrijnen. Dat hij nooit om zijn overleden broertje heeft mogen rouwen, wreekt zich dan ook. Een zes-jarige neemt het in de hoofdpersoon over. Hij wordt langzaam gek. Het tweede gedeelte van het boek beschrijft voornamelijk de waan van de inmiddels volwassen Tjit. Toch vraagt hij zich daarin ook af of het verdriet niet een excuus kan zijn voor zijn ‘betrekkelijke onvermogen te leven’.

Gesloten huis is de poging van een man te reconstrueren waarom hij werd zoals hij is. Het boek raakt steeds eerst even aan het oppervlakte om pas daarna de diepte in te duiken. Kiskossen zou dat mogen heten, de term voor het zeilen van platte steentjes op het water, zodat ze zovaak mogelijk opstuiten.

Kiskossen is een heel gebruikelijk woord in Krommenie. Maar niemand blijkt het te kennen als de kleine Tjit in Den Haag komt wonen. Net zo moet de jongen zijn blokletters afleren. Op de nieuwe school wordt schuin geschreven. Met bijlessen leert hij een soort lopend schrift.

‘Wat je noemt een verbonden blokschrift is nooit tot stand gekomen. (-) …(O)p de keper beschouwd behelpt mijn hand zich nog steeds met kleine snelle sprongen, niet helemaal ongelijk de beweging van het kiskossende steentje.’

Zo is ook het boek opgebouwd. Een aanzet, snelle associaties en dan een gebeurtenis. De hele roman bestaat uit losse fragmenten, die vaak kunstig met elkaar zijn verbonden. Het boek verliest weleens wat aan hechtheid als de schrijver een wat al te mooie overgang maakt. Maar dat is ook mijn enige bezwaar. Gesloten huis is bovenal een rijk boek. Hoewel er heel wat hevige emoties spelen, weet Matsier door zijn kalm ironische stijl voldoende afstand te scheppen. En waar er voldoende reden was zijn ouders volkomen af te schrijven, wordt juist een sympathiek portret geschreven.

De schrijver is inmiddels zelf vader, en begrijpt zijn ouders beter. Zo heeft hij gemerkt hoe makkelijk kinderen hun herinneringen transformeren als ze een onbekend verhaal horen waarin ze de hoofdrol spelen. Voortaan is dat verhaal van henzelf; het kind eigent zich het verleden toe.

‘De herinnering zelf is de kunstenaar.’ schrijft Matsier dan ook.

Gesloten Huis is een boek over opruimen en opnieuw beginnen. Bij iedere schoonmaak komt het verleden in de meest onverwachte vormen boven. Dan zal even herdacht worden hoe het ooit is geweest.

Want wat normaal was, moet wel worden opgemerkt.

GESLOTEN HUIS
Nicolaas Matsier
Uitgever De Bezige Bij, 264 pag.

Lof der stenen ~ Nicolaas Matsier

Op éen in de top tien van wat ik indertijd leerde als studentje in de journalistiek staat de waarschuwing: er is elke dag wel iets over de Nederlandse Spoorwegen in de krant te schrijven. En vervang NS nu zelf maar door willekeurig welke andere grote organisatie.

Bekijk uw krant ook eens met dit criterium, voortaan. Want als iets kan, betekent dit nog niet dat dit moet, zo lijkt me.

Ook hoog op die ranglijst prijkt het gegeven dat er bij elk onderwerp wel een invalshoek te vinden is die een nieuwsverhaal oplevert. En deze wijsheid is voor mij nauw verbonden aan gebouwen. Want ooit kreeg ik als beginneling de opdracht om een reeks artikelen te bedenken waartoe een gebouw de directe aanleiding bood.

Zelden was huiswerk zo makkelijk. In een paar minuten wist ik al tien gebouwen met een verhaal. Dat daar had net een architectuurprijs gewonnen, dat met veel poeha geopende kantoor stond al een jaar langer leeg dan de bedoeling, in dat pand moest een moskee komen waar de buurt niet veel voor voelde, dat gebouw had milieuvriendelijk zullen zijn had de schilder niet gefraudeerd met de verf, en ga zo maar verder.

Een dag later lagen er al twintig verhaalideeën — want als het alleen om ideeën gaat, en niet om de uitvoering kent mijn verbeeldingskracht blijkbaar nauwelijks limieten.

Ik zou deze banale anekdote hier niet ophalen, als die niet ook een kern opleverde in hoe ik de bundel Lof der stenen beoordeel van Nicolaas Matsier. Dit boek gaat namelijk grotendeels over gebouwen.

Voor het merendeel zijn de opgenomen stukken columns die eerder in een blad verschenen van de Rijksgebouwendienst. Smaak.

Dus zie ik ook wel dat de doelgroep hier mede de onderwerpkeuze bepaalde. Dan nog is de keuze in de gebouwen die Matsier beschreef opvallend weinig verrassend. Meestal staan deze panden er ook al een tijd — wat het palet van de beschrijver nog wat meer mogelijkheden geeft om verhalen te kleuren. Koos Matsier alleen toch met tergende regelmaat voor aanzienlijk vaker beschreven onderwerpen — leek de aanleiding om iets te schrijven veel eerder een boek van een ander dan een gebouw zelve.

Wie de bouwmeesters waren onder de Oranjes. Hoe het met de Waterlinie zat. Of de stelling van Amsterdam.

Amsterdam is toch al navel van de wereld in deze bundel, omdat de auteur in de Jordaan woont — en zie, als Matsier niet zijn best doet om werk van een ander samen te vatten, zijn de tekenende observaties er wel. Dan wordt zelfs een onderwerp als de hijsbalk interessant.

Boeiendst evenwel pakte Matsier’s bekentenis uit in het begin van het boek dat hij tegenwoordig — in de jaren negentig volgens de verantwoording — een zomerhuisje heeft in de Friese Greidhoeke. Want dan moet hij het ook ineens over landschap hebben, en wat er bij speelde om dat in cultuur te brengen. Dan ineens valt hem op dat zelfs een tuin iets is dat aangelegd moet worden, en vervolgens tot onderhoud verplicht.

Om nog te zwijgen over wat het betekent als een huis geen stroom heeft.

Maar weinig is voor een lezer frustrerender dan om te zien dat een auteur het wel kan — over het vermogen beschikt eigen waarnemingen te plaatsen, en die te verpakken in zorgvuldige taal — en dan een boek te krijgen waaruit vervolgens toch nauwelijks enige ambitie blijkt iets met die kwaliteiten te doen.

Blijkbaar moest er weer eens een boek komen. Blijkbaar volstond het daartoe wel om een reeks lauwe columns op te warmen en in een luxe doos te stoppen.

Nicolaas Matsier, Lof der stenen
Over ruïnes, praalgraven, douanekantoren,
kathedralen, gedenknaalden, herenhuizen, forten,
hijsbalken, polders en paleizen

302 pagina’s
De Bezige Bij, 2012