Koninkrijk vol sloppen ~ Auke van der Woud

► door: A.IJ. van den Berg

De geschiedenis wordt geschreven door de overwinnaars, zo luidt het cliché. En een andere dooddoener is dan dat historici tot voor kort ook het liefst over winnaars schreven.

Tegelijk hebben de meest waardevolle stukken in archieven en musea vaak een opvallend bescheiden afkomst. Prullaria genoeg die van prinsen en prinsessen bewaard is gebleven. Maar zoiets als de onderkleding van een werkvrouw uit de negentiende eeuw? Daar dacht niemand ooit aan om zoiets te bewaren.

Architectuurhistoricus Auke van der Woud beschrijft in Koninkrijk vol sloppen een geschiedenis van de onaanzienlijken. Hij biedt onder meer het verhaal van hoe de meeste mensen leefden in de steden van de negentiende eeuw. En daarmee hoe ellendig wij die woonomstandigheden vanuit onze luxe zouden vinden.

Nederland was arm in die tijd. De dienstplichtig soldaten waren de kleinste in Europa — door slechte voeding in hun jeugd. Ik heb het voorbeeld vaker gebruikt, ook al omdat de Nederlanders tegenwoordig juist de langste mensen zijn ter wereld.

Eén staatje uit dit boek kende ik niet zo in detail:

De Limburger leeft gemiddeld 40 jaar, de Geldersman, de Fries, de Drenthenaar, de Noordbrabander, de Overijsselaar, de Groninger ongeveer 38 jaar, maar […] in Utrecht leeft men niet langer dan ruim 29 jaar, in Noord-Holland 27 jaar, in Zeeland 26 jaar, in Zuid-Holland slechts 25 jaar.

[De Economist, 1856]

En dan is eigenlijk nog niet eens het interessantst in welke ellende de meeste mensen leefden. Sinds de welvaart hier toenam, is dezelfde armoede domweg geëxporteerd naar telkens andere landen in de wereld. Het productiewerk in de ‘lagelonenlanden’ vond ooit hier plaats in de steden, onder even erbarmelijke omstandigheden.

Mij interesseerde aan dit boek het meest wat er gedaan werd om de ergste uitwassen te verminderen. Hoe zoiets als een verzorgingsstaat kan ontstaan in Nederland, doordat er sociale wetgeving kwam.

Het laatste gedeelte van Koninkrijk vol sloppen bood bovendien uitgebreid feitenmateriaal over de aanleg van de rioolstelsels in verschillende grote steden. Want, ook al heb ik vaak de uitvinding van de rioolwaterpomp éen van de grootste triomfen van de mensheid genoemd, het was raar om wel te weten hoe men uiteindelijk in Londen en Parijs van zijn poep en pies afkwam. En vervolgens geen idee te hebben wat over dit onderwerp in bijvoorbeeld Groningen had gespeeld.

Groningen was overigens laat met een riool. Wat kwam omdat de gemeente zo goed verdiende aan het tonnetjesstelsel. De klus om alle feces te verzamelen was uitbesteed aan de hoogste bieder. En die verkocht het bruine goed vervolgens weer voor flink wat geld aan de landbouw.

Dat het door de tonnetjes overal naar stront rook, omdat de mannen die de boel verzamelden er vaak mee door de woningen moesten lopen. Ach, dat was nu eenmaal zo.

Net zo was het vreemd om wel over de bestrijding van de cholera in Engeland te weten, en niet hoe zulke ziekten in Nederland werden aangepakt.

Want, hoewel het meest uit Koninkrijk vol sloppen me in grote lijnen wel bekend was, wist dit boek me wel degelijk met regelmaat te verrassen. Geschiedschrijving gaat nu eenmaal, voor mij, allereerst om wat als normaal ervaren wordt in een gegeven tijd. En dat ligt toch altijd anders dan gedacht.

Auke van der Woud, Koninkrijk vol sloppen
Achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw

440 pagina’s
Uitgeverij Bert Bakker, 2010

[x]opgenomen in het dossier: , ,

nauw gerelateerd op boeklog:


© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

een reactie

Gelkinghe  op 11 december 2011 @ 11:45:56

“de meest waardevolle stukken in archieven en musea vaak een opvallend bescheiden afkomst”
>>>
Wat alledaags was, zal zeldzaam worden.

Geschiedschrijving gaat nu eenmaal, voor mij, allereerst om wat als normaal ervaren wordt in een gegeven tijd.

Hebben we toch wat gemeen, IJsbrand. :-)

Desalniettemin zou ik die werkvrouwelijke onderkleding niet in volkomen authentieke staat hebben willen bewaren, voor zover dat überhaupt mogelijk is. Want deze wolletjes vormden na het uitdienen van de draagtijd meer gat dan weefsel. Mits gewassen waren ze hoogstens nog goed om te dienen als poetsmateriaal.