Scherp van de snede ~ Pierre Vinken & Hans van den Bergh [sam.]

Beide samenstellers van deze bloemlezing zijn eind 2011 kort na elkaar overleden. En dat is jammer. Alleen al omdat ik best een polemiek met ze had willen aangaan over de samenstelling van de bundel Het scherp van de snede.

Doel van dit boek is nog het meest krachtig omschreven in de ondertitel. ‘De Nederlandse literatuur’ te tonen ‘in 100 en enige polemieken’. Alleen leggen de samenstellers dat dan wel erg eng uit. Niet enkel de teksten behoorden literatuur te zijn, ze mosten ook nog eens gaan over literatuur alleen.

Daarbij stamt het grootste deel van de opgenomen polemieken uit de twintigste eeuw — vanaf pagina 299 is zelfs de periode voor 1945 al voorbij. En daarmee zit er nog een rare onbalans in het boek.

Het lijkt of de samenstellers vooral belangrijk vonden wat zich tijdens hun bewuste leven heeft afgespeeld. Met een voorkeur voor wat het studentenblad Propria Cures door de decennia heen zoal heeft opgeleverd.

Zoals in elke bloemlezing is hun keuze een persoonlijke keuze. Alleen vind ik de beperking om in de laatste 500 bladzijden van het boek vooral schrijvers op andere schrijvers te zien schelden wat vreemd. Want hoeveel van die woordenwisselingen waren er nu werkelijk principieel. En hoeveel waren misschien nog net opwindend op dat moment?

Nut van het boek is wel dat een aantal befaamde teksten handig in éen band verzameld werd. Hermans die Weinreb als oplichter ontmaskerde. Mulisch’ ‘Ironische van de ironie’. Karel van het Reve’s ‘Raadsel der onleesbaarheid’. Brouwers litanie tegen de ‘jongetjesliteratuur’. Zwagerman’s ontmaskering van de criticus Arjan Peters’ gespleten tong. Piet Grijs tegen Renate Rubinstein, en omgekeerd. Het zijn inmiddels allemaal klassieke voorbeelden in het genre geworden.

Al zij opgemerkt dat de lange teksten steeds sterk zijn ingekort tot reeksen lange fragmenten. Zelfs als naslagwerk is het boek dus niet volledig.

En juist doordat bovenstaande voorbeelden al zo bekend zijn, viel me van de bloemlezing tegen dat er niet minstens even krachtige maar aanzienlijk minder beroemde voorbeelden naast zijn gezet.

Om slechts enkele voorbeelden van mogelijke polemiek te geven die op boeklog langskwamen. Joris Luyendijk heeft zowel de parlementaire pers in Nederland vrij grondig ontmaskerd, als de correspondenten in dictatoriaal regeerde landen. Daar is genoeg protest tegen gepubliceerd van journalisten die zich ten onrechte bekritiseerd voelden.

Zou daar echt geen materiaal tussen zitten met een zekere literaire kwaliteit?

De rechterlijke macht hier weet niets, en kan alleen in juridische sjablonen denken, volgens deskundigen uit andere wetenschappen.

En democratie bestaat niet in Nederland, aldus de politicologen. Al schijnt dat tegenwoordig beter te zijn, omdat er nu eindelijk parlementariërs zijn die uit de EU willen — of andere denkbeelden vertegenwoordigen die tot 2002 volstrekt taboe waren.

Me dunkt, onderwerpen volop en schrijvers genoeg die iets publiceerden dat de status quo aanviel. En dit ook met kwaliteit deden.

Polemieken van auteurs onderling zijn zo bezien wat klein in belang. Hoe pittig de formuleringen ook uitpakten. Hoe veel reuring de woorden misschien ook gegeven hebben in sommige kringetjes, op een gegeven moment.

Kortom, het ontbrak mij wat aan blije verrassing in het boek. Aan een volkomen andere kijk op zaken.

De opgenomen historische teksten zijn zo bezien misschien nog wel het interessantst. Of het losse feit dat Jan Eijkelboom voor hij als dichter debuteerde zich nog duchtig geweerd heeft als criticus.

En misschien is de grootste makke gewoon wel dat de opgenomen teksten elkaar te weinig versterkten. Weliswaar komen een enkele keer de twee strijdende partijen beide aan het woord; maar dat maakt de polemiek meestal juist onbenulliger. Dit is meer een boek om even iets in na te slaan, dan om te gaan lezen.

Enfin. Door de jaren heen is er ook heel wat geschreven tegen bloemlezingen, en de problemen die er aan de samenstelling van zo’n bundel kleven. Het ware wellicht aardig geweest als de samenstellers tenminste éen zo’n stuk hadden opgenomen.

Het scherp van de snede
De Nederlandse literatuur in 100 en enige polemieken

Samengesteld door Pierre Vinken & Hans van den Bergh
846 pagina’s
Prometheus, 2010.

Stoet van beelden zag ik langs mij gaan ~ Martinus Nijhoff

Zijn we beter gaan schrijven in de twintigste en eenentwintigste eeuw? Technisch gesproken? Of lijkt dit enkel zo omdat het gemiddelde niveau gestegen is? Reiken de uitschieters van toen minstens zo hoog als die van nu, zo niet hoger?

Ik las deze schrijversportretten van de vooral als dichter bekende Martinus Nijhoff (1894 — 1953), en vond het nogal verbazingwekkend hoe weinig feitelijke informatie hij daarin verwerkte, over al die voorgangers en tijdgenoten.

Nu is de achtergrond van de opgenomen stukken heel divers. Sommige waren redevoeringen, waarin het logisch is om niet te feitelijk te worden; het publiek wordt anders makkelijk overvoerd. Maar ook aan de tijdschriftartikelen valt op dat de retoriek van de schrijver soms belangrijker lijkt dan wat hij te melden heeft.

De twee autobiografische stukken in dit boek zeiden me daarom het meest. Waarbij niet uit te sluiten is dat de tweede sympathie verwierf vanwege mijn goede indruk van het eerste zelfportretje.

Nijhoff beschreef hierin een avond in Amsterdam, tijdens het eerste jaar van de bezetting. Toen alles wel al verduisterd werd, maar van schaarste of avondklok nog geen sprake leek. Daarbij kwam hij een oud-medeofficier tegen, net als hem op de Veluwe gelegerd tijdens de meidagen van 1940. En tijdens die avond ontwikkelt zich voor het eerst een vriendschap tussen deze twee mannen. Nijhoff moet nog terug naar Utrecht, die avond, met de trein, en vreest de laatste verbinding te missen. Maar zijn vriend weet het gesprek telkens nog even te rekken. Nijhoff hoeft niet per se naar het Centraal Station, en als er luchtalarm komt, weet de man zeker dat treinen pas twintig minuten na het sein veilig vertrekken. En dus loopt de conversatie door.

Tot het spijtig is dat er een eind aan komt.

Een stoet van beelden zag ik langs mij gaan
Schrijversgestalten door
Martinus Nijhoff
192 pagina’s
Bert Bakker/Daamen, 1970

Verzamelde gedichten ~ Martinus Nijhoff

Nijhoff lezend, formuleer ik voor mijzelf dan toch eens welke poëzie ik mooi vind.

Die gedichten moeten vrijwel zeker vormvast zijn. Rijm hoeft niet per se, maar klankherhaling in welke vorm dan ook, werkt goed. Ritme is bijna een noodzaak.

Maar, dat zijn alleen de uiterlijke kenmerken. Inhoudelijk zie ik dan het liefst een emotie zo verwoord dat die universeel wordt. Of gewoon iets mooi opgeschreven. Of treffend. Of pijnlijk. Of humoristisch opgemerkt.

Nijhoff benadert dit ideaalbeeld weleens, maar lang niet altijd, en ook vind ik zijn gedichten zelden totaal gelukt. Toch komt hij er soms dichtbij, maar meestal speelt ook mee dat de meeste van zijn gedichten al te lang geleden zijn geschreven, voor mij. Uit een andere werkelijkheid ontstonden.

De cyclus “Voor Dag en Dauw”, waar ik hier en daar eerder aandacht aan besteedde, hoort voor mij, samen met stukken uit “Awater“, tot het mooiste wat Nijhoff schreef.

Martinus Nijhoff, Verzamelde gedichten
483 pagina’s
Uitgeverij Bert Bakker, 1990