Stoet van beelden zag ik langs mij gaan ~ Martinus Nijhoff

► door: A.IJ. van den Berg

Zijn we beter gaan schrijven in de twintigste en eenentwintigste eeuw? Technisch gesproken? Of lijkt dit enkel zo omdat het gemiddelde niveau gestegen is? Reiken de uitschieters van toen minstens zo hoog als die van nu, zo niet hoger?

Ik las deze schrijversportretten van de vooral als dichter bekende Martinus Nijhoff (1894 — 1953), en vond het nogal verbazingwekkend hoe weinig feitelijke informatie hij daarin verwerkte, over al die voorgangers en tijdgenoten.

Nu is de achtergrond van de opgenomen stukken heel divers. Sommige waren redevoeringen, waarin het logisch is om niet te feitelijk te worden; het publiek wordt anders makkelijk overvoerd. Maar ook aan de tijdschriftartikelen valt op dat de retoriek van de schrijver soms belangrijker lijkt dan wat hij te melden heeft.

De twee autobiografische stukken in dit boek zeiden me daarom het meest. Waarbij niet uit te sluiten is dat de tweede sympathie verwierf vanwege mijn goede indruk van het eerste zelfportretje.

Nijhoff beschreef hierin een avond in Amsterdam, tijdens het eerste jaar van de bezetting. Toen alles wel al verduisterd werd, maar van schaarste of avondklok nog geen sprake leek. Daarbij kwam hij een oud-medeofficier tegen, net als hem op de Veluwe gelegerd tijdens de meidagen van 1940. En tijdens die avond ontwikkelt zich voor het eerst een vriendschap tussen deze twee mannen. Nijhoff moet nog terug naar Utrecht, die avond, met de trein, en vreest de laatste verbinding te missen. Maar zijn vriend weet het gesprek telkens nog even te rekken. Nijhoff hoeft niet per se naar het Centraal Station, en als er luchtalarm komt, weet de man zeker dat treinen pas twintig minuten na het sein veilig vertrekken. En dus loopt de conversatie door.

Tot het spijtig is dat er een eind aan komt.

Een stoet van beelden zag ik langs mij gaan
Schrijversgestalten door
Martinus Nijhoff
192 pagina’s
Bert Bakker/Daamen, 1970

[x]