dit is het dossier:

Daniël Robberechts

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Dagboek ’64~’65 ~ Daniël Robberechts

Als het portret dat Jeroen Brouwers maakte van Daniël Robberechts [1937 — 1992] niet zo’n intrigerend portret was geweest, ware ik nooit weer aan dit dagboek begonnen. Ook al stond het al twintig jaar onaangeroerd in de kast. Aangeschaft ooit voor een gulden bij De Slegte, toen het me bij mijn boekenbezit nog ging om kwantiteit, en indertijd na een pagina of tien alweer weggezet.

Het boek is domweg ook te veel een verzameling gruis en grauwe stukjes korrelig proza, en te weinig een vindplaats van klompjes tekstueel goud.

Brouwers zag een zielsverwant in de Vlaamse auteur; die net als hem dat auteurschap heilig had gemaakt — en dus groter waarschijnlijk dan gezond is voor een mens — en zich uit de wereld had teruggetrokken om het enige te doen dat restte. Schrijven.

Maar een leven dat vooral achter de schrijftafel wordt doorgebracht, maakt nog geen bestaan dat automatisch voor anderen interessant wordt. Dagboek ’64-’65 is dan ook niet een boek waarin veel gebeurt.

De belangrijkste gebeurtenis lijkt zelfs te zijn dat Robberechts nogal vaak weer geen post ontvangen heeft, waar hij nochtans wel op post te wachten zat.

Dagboek ’64-’65 is ook het boek van een jonge man — twintig jaar na dato uitgegeven — die nog aan zijn officiële carrière als schrijver beginnen moest. Hij heeft dan al wel in de tijdschriften gepubliceerd. Een boek is er alleen nog niet. Al begint Robberechts in de loop van dit dagboek aan zijn eerste roman, die uiteindelijk de titel De grote schaamlippen zou krijgen; wat na de eerste druk overigens al veranderd werd; in Open boek.

Ook die Grote schaamlippen zouden de vorm van dagboekaantekeningen hebben. Wat het Dagboek ’64-’65 dan weer tot een soort oerboek maakt, waarin de voor- en tegens van een vorm werden onderzocht; en daarmee een tekst die waarschijnlijk interessanter is voor literatuurwichelaars en biografen dan voor normale lezers.

Want, wat verlang ik van het dagboek van een schrijver? Niet per se veel. Opmerkingen over wat hij of zij leest, zijn altijd aardig; helemaal als zulke aantekeningen gepaard gaan met grote voor- en afkeuren.

Aforismen of andere heldere opmerkingen opgediend krijgen, is helemaal een tref, maar doorgaans al gauw te veel gevraagd.

Alleen las Robberechts indertijd geen opvallend bijzondere auteurs. De verhalen van Somerset Maugham kwamen langs, die hij om hun vorm bewonderde. Madame Bovary, dat hij saai vond, wordt genoemd. Meest opmerkelijke literatuur is nog die van Julien Green — al kwam dit mede omdat deze in het begin van het boek enkel ‘Green’ heet, en me toen onduidelijk was wie Robberechts bedoelde. Tegelijk zijn de meeste verwijzingen naar deze Green te particulier om mij dan weer iets te verhelderen.

En verder biedt dit dagboek veel wanhoop en twijfel. Want voor wie zich voorgenomen heeft om te schrijven, is elke dag dat er niets geschreven wordt een schande.

scheiding

[…] Neiging om druk te gaan doen, mij met cultuur en letterkunde in te laten, polemiekjes en discussies aan te snijden enz. Ik geloof dat ik het doorheb: het zou gewoon een middel zijn om me te laten gelden, om mij te laten bestaan — vermits men niet kan bestaan dan met de hulp van anderen, en mijn bestaan-als-schrijver uitblijft. Maar: waarom per se willen bestaan, in de grond? Dus: louter een schrijvende zijn? Terugkeren naar de schrijvende die manuscripten opstapelt in zijn laden?

[Za 2002 1965]
Daniël Robberechts, Dagboek ’64~’65
257 pagina’s
Manteau, 1984

Zwarte zon ~ Jeroen Brouwers

Brouwers gaat waarschijnlijk een nieuwe versie maken van zijn boek over zelfmoord in de Nederlandstalige literatuur. De laatste deur, uit 1983. Zijn uitgever heeft hem dat tenminste gevraagd. Jeroen Brouwers moet alleen eerst nog een roman afmaken — die gaat over misbruik op een katholieke kostschool in de jaren vijftig en zestig.

Ik deed deze wijsheden op door een radio-interview dat de schrijver in november had met het inmiddels vermoorde programma De Avonden [mp3].

Die uitzending was op verschillende manieren verhelderend. Zo blijkt Jeroen Brouwers zichzelf toch allereerst te zien als schrijver van essays. Want die romans, ach ja die romans. Daar zitten goede boeken tussen. Maar heel enthousiast leek Brouwers niet meer te kunnen worden over de boeken waar hij soms jaren van zijn leven in heeft geïnvesteerd.

En van die essays is hij misschien het meest trots op zijn stukken over de schrijvers die zelfmoord pleegden — ook al gingen de stukken in De laatste deur achteraf gezien dan wel opvallend vaak over krabbelaars in de marge.

Polemieken waren vooral leuk om te schrijven — alleen kwam daar nu net nooit een inhoudelijke reactie op.

En de trots van Brouwers over zijn inspanningen staat in contrast met wat ik beleefde aan de verzameling De zwarte zon. Dat is nu typisch zo’n bundel waarvan de delen elkaar niet versterken; ondanks het gemeenschappelijke onderwerp; dat de teksten over schrijvers gaan die voortijdig een einde aan hun leven maakten.

Al is dat bij Stig Dagerman bijvoorbeeld nog niet eens zeker.

In De zwarte zon werden onder meer essays verzameld die al eens apart als boek verschenen — zoals De levende stilte van Stig Dagerman — of in een andere bundel van Brouwers waren opgenomen. Zijn al eens los uitgebrachte portret van Jean Améry komt langs. Leven en dood wordt beschreven van schrijver uit heel verschillende culturen, als Hart Crane, Vsevolod Garsjin, Osamu Dazai. Een boek uit éen stuk kon de verzameling misschien alleen daarom al nooit worden.

De pest voor deze bundel is ook dat er éen essay in staat dat alle andere in de schaduw stelt. Het stuk dat ook in De laatste deur had gekund — waarin Brouwers zo veel vaker schrijft over mensen die hij persoonlijk gekend heeft.

Aan ‘Naakt in verblindend licht’ over Daniël Robberechts [1937 — 1992] is namelijk duidelijk dat Jeroen Brouwers in die schrijver een zielsverwant ziet. Al schrijven beide heel verschillende boeken. Brouwers legt ook uit waarom.

Robberechts was toen zevenentwintig jaar en had zich op die leeftijd al teruggetrokken in een stil huis in een afgelegen oord, waar hij zichzelf als ‘een gevangene’ zou gaan beschouwen. In zijn dagboek spreekt hij van ‘weergaloze verlatenheid’, ‘al te eenzaam’, ‘hoezeer heb ik me verwijderd van het leven en de wereld’. Werkelijkheidshalve kwam het ‘één enkele verhaal’ van Robberechts ten slotte neer op de afwezigheid van een levensverhaal: hij leefde daarginds in volstrekte gebeurtenisloosheid afgezien van zijn huwelijk, zijn gezin, zijn schrijverij, zijn huis, zijn tuin, de vogels, de wolken, de stilte.

Ik weet waar Robberechts het over had. Ikzelf heb, uit afkeer voor zo ongeveer alles buiten de muren van mijn huis, mijn leven op exact dezelfde manier ingericht als hij het heeft gedaan. Gevolg: wereldvreemdheid, mensenangst, introversie die snel en gemakkelijk leidt tot wat Robberechts ‘steriel gepieker’ noemde. Hij vond dat hij ‘straf!’ verdiende omdat hij door zijn levensinstelling het ‘risico (liep) om de voeling met de werkelijkheid te verliezen’. […]
[197-198]

Vergeleken met dit portret valt aan de andere essays in De zwarte zon op dat die geen enkel inzicht bieden over Brouwers. Te vermoeden is hoogstens dat hij iets zag in de veelal buitenlandse schrijvers. Maar waaruit die connectie bestond, wordt mij te zelden duidelijk. Zelfs wat Brouwers graag las van hen blijft ongenoemd. Laat staan waarom hij nu juist hen koos om over te schrijven.

En daardoor zijn die stukken ineens relatief brave journalistiek. Die weliswaar beter geschreven zal zijn dan de doorsnee journalistiek. De essays bieden alleen op het moment bijvoorbeeld nauwelijks een extra waarde boven de Wikipedia-lemma’s die inmiddels over zulke auteurs bestaan — anders dan op het moment van schrijven in de jaren tachtig en negentig zal hebben gegolden.

Dus waar ik onlangs Willem Frederik Hermans verweet dat hij vervelend werd als hij te veel Hermans in zijn stukken stopte, kan het omgekeerde dus ook. Dat essays niets nalaten, omdat er te weinig aan persoonlijkheid van de auteur, Jeroen Brouwers, in zit.

Al geldt voor De zwarte zon dus allereerst dat het wel doorleefde stuk over Daniël Robberechts de collectie uit balans trekt.

Jeroen Brouwers, De zwarte zon
280 pagina’s
Atlas, 1999