dit is het dossier:

Simon Schama

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Denken over geld en waarde ~ Karim Benammar sam.

Ergens aan de rand van het auteursrecht; daar waar de boekuitgevers nog altijd geld willen zien, maar leerkrachten en docenten dat domweg niet hebben, strekt zich een wat omstreden gebied uit. Een gedoogzone zo u wilt, waar onderwijsinstellingen doorgaans verblijven door slechts een generieke kopieerbelasting te betalen aan éen van die vele vage inningsorganisaties die in Nederland actief zijn.

Voor mijn studie geschiedenis werden nogal wat teksten gebruikt die in kopie met andere teksten in een bandje waren gestopt. Readers heetten deze bloemlezingen bij ons. Klappers, zo heten ze elders. En dan zijn er vast nog meer benamingen voor ook — want zulke bundels met altijd wat onwelriekende en grijze kopietjes komen overal in het onderwijs voor.

En zelden zal de opgenomen auteurs om toestemming zijn gevraagd.

Des te meer valt het op dat serieuze uitgevers zich eigenlijk zo zelden aan dit genre wagen — dat ik eenmaal afgestudeerd vrijwel geen reader meer zag.

En geven ze toch een klapper uit, dan wordt veel moeite gedaan om de schijn op te houden dat er een eenheid in de opgenomen teksten zit. Dus staat er een essaytje vooraf in van de samensteller, die de inhoud alvast zo’n beetje samenvat. Of de lezer aangeeft waarop te letten.

Denken over geld en waarde is voor de verandering een als boek uitgegeven reader. Dus, hoera, alle opgenomen teksten zien er grafisch hetzelfde uit. 23 sleutelteksten met een wat afstandelijker kijk op economie dan normaal bevat het boek, volgens samensteller Karim Benammar.

De samenstelling op zichzelf is al een statement over economie en recht, zo lijkt me.

En de opgenomen teksten zijn nogal kort — enkele pagina’s op zijn hoogst. Bovendien heeft Benammar daar dan ook nog weleens in gesnoeid.

Kort is weliswaar goed om leuk even een harde paukenslag te krijgen, maar doet vervolgens toch verlangen naar wat meer context — die een docent dan had gegeven.

Vervelender voor mij nog was dat ik een vrij groot deel van de opgenomen teksten al gelezen had. Want waren de passages niet bekend, dan op zijn minst hun schrijvers wel. Dus had ik het boek niet gelezen waaruit de samensteller een gedeelte had gekozen, dan kende ik wel een vergelijkbaar boek van dezelfde gebloemleesde auteur, of waren hun ideeën me opgevallen door alle media-aandacht daarvoor. En Krugman, Taleb, of Adam Smith? Die komen zelfs al op boeklog voor.

Dus bleef er vrij weinig over dat nieuw was, en, belangrijker nog, dat mij nieuwsgierig maakte naar een onbekende auteur. Want, weliswaar is bijvoorbeeld nuttig dat Muhammad Yunus het microkrediet heeft bedacht, eenmaal met het verschijnsel bekend valt daar toch vrij weinig meer over te zeggen.

Econoom Jan Pen moest ik nodig eens lezen, zo maakte een column van zijn hand over ‘het genoeg’ me duidelijk. Alleen zou dat altijd al.

[ wordt vervolgd ]

Karim Benammar sam., Denken over geld en waarde
23 sleutelteksten
175 pagina’s
Parrèsia, 2013

Onder voorbehoud ~ Paul de Wispelaere

Paul de Wispelaere was mij vooral bekend als auteur van sterk autobiografisch geïnspireerde fictie. Dit was een eerste kennismaking met zijn meer wetenschappelijke werk, en die viel me niet altijd mee. De auteur denkt nogal slordig soms.

Het boek bevat onder meer stukken over Boon, Nescio, Enzensberger, en Arguedas. Daar zal ik het niet over hebben. Mij intrigeerde meer wat ook de blurb als belangrijkste thema aanduidt. De Wispelaere maakte nogal een nummer van de relatie tussen werkelijkheid en fictie, in deze bundel essays.

Dit is voor mij reden om hier maar op twee artikelen in te gaan. ‘Over leugen en waarheid in het autobiografische schrijven’, en ‘Over geschiedschrijving en fictionalisering’.

In dat eerste essay legt De Wispelaere uit dat er goede redenen bestaan om te veronderstellen dat auteurs altijd autobiografisch schrijven. Zelfs verzonnen verhaaltjes onthullen veel over bedenker daarvan.

Maar dan is er nog dat speciale genre van de autobiografie die ook autobiografie heet. En ook daarover leven volgens De Wispelaere grote misverstanden. Het verkoolde alfabet, zijn deel uit de prestigieuze reeks privé-domein, was namelijk in de eerste plaats een boek, met alle vormeisen die een goed boek volgens hem stelde. De autobiografische onthullingen erin stonden daarmee in dienst van de tekst, en niet andersom. Dus hoefde de auteur, bij gelegenheid, ook niet alles wat hij beschrijft ‘echt’ te hebben meegemaakt.

Zo zou ik, in principe en tot op zekere hoogte, van elke passage de samenstelling na kunnen gaan van de met elkaar verweven, verzonnen, halfverzonnen, uit andere bronnen afkomstige, vermoede, vaag herinnerde en levensechte bestanddelen van wat, binnen de autobiografische ruimte van het boek, als een waarheidsgetrouw zelfportret is opgevat. [102]

De Wispelaere balanceert hiermee, wat mij betreft, op een wat slap koord. Zijn excuus is op de keper beschouwd niet meer dan het literaire equivalent van wat de kroegzwetser doet om diens verhalen wat grappiger, of memorabeler te maken. Ik weet natuurlijk wel dat het zo werkt, maar de schrijver moet het me ook weer niet gaan inpeperen — Al zit ik evenmin te wachten op een levensechte autobiografie van een schrijver, omdat die vooral zal bestaan uit reeksen aan identieke dagen waarin deze roerloos achter zijn bureau zit te denken.

Paul de Wispelaere kukelt van zijn slappe koord af als hij zijn strikt artistieke visie doortrekt naar de geschiedschrijving. En hij in het essay ‘Over geschiedschrijving en fictionalisering’ moeite gaat doen om aan te tonen dat werkelijk alle schrijven autobiografisch is, zelfs de boeken over de geschiedenis.

Medestanders voor dit idee vindt hij vervolgens bij de historici Simon Schama en F.R. Ankersmit. En dat is een nogal onhandig gekozen duo. Laurel & mr. Hyde. Kaïn & Wiske. Als student heb ik bijvoorbeeld nog op tentamen bij Ankersmit moeten uitleggen waarom Schama een oninteressante historicus is.

Schama heeft bij sommige vakbroeders een veel minder hoge status dan onder het brede publiek, omdat hem verweten wordt geen nieuwe vragen aan het verleden te stellen. Zijn kracht ligt in de presentatie, en popularisering, van het inmiddels overbekende. Vanzelfsprekend zal hij daarom elke bewezen literaire truc denkbaar gebruiken in de presentatie van zijn materiaal. Maar De Wispelaere heeft de werkwijze van Schama dus te zeer gelijkgesteld aan die van de gemiddelde historicus, en daar veel te vergaande conclusies aan verbonden.

Dat Ankersmit ook in zijn essay terugkomt, heeft als dan weer reden dat deze historicus een tijd in Haydon White was, en diens boodschap breed verkondigde. Die theoreticus ging ooit zelfs zo ver om de geschiedenis gelijk te stellen aan een tekst. Een tekst die te bestuderen was met in de literatuurtheorie ontwikkelde methoden.

Nog immer hoop ik dat het verleden ooit nog eens op subtiele wijze wraak neemt op de bedenker van deze ergerlijke kul. Niets ernstigs hoor. Maar er mag best eens een steen van een middeleeuwse kerk vallen als hij langsloopt, of een antiek vloerdeel mag het krakend begeven. Als die tekst uit het verleden maar een schram en een blijvend litteken oplevert.

Dus dat zowel Schama en Ankersmit volgens De Wispelaere hetzelfde lijken te verkondigen, is eerder toeval dan iets anders. En dat deze auteur vervolgens hun beider ideeën representeert als dé visie die er onder historici leeft, is nogal pijnlijk. Om het vriendelijk te houden. Waarmee trouwens niet gezegd is dat historici niet de beperkingen van hun methoden zouden zien — daar is zelfs een eeuwigdurende discussie over.

Paul de Wispelaere, Onder voorbehoud
Essays

207 pagina’s
Uitgeverij Atlas, 2003