dit is het dossier:

Stephen Toulmin

© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

 

Cosmopolis ~ Stephen Toulmin

Cosmopolis een bepalend boek noemen, gaat te ver. Zo heb ik geen idee wanneer ik deze uitgave voor het eerst las precies. Er bestaat een Nederlandse vertaling uit 1990. Dus is te beredeneren dat mijn kennismaking niet heel lang daarna zal hebben plaatsgehad.

En het is typisch zo’n boek dat door sommige mensen belangrijk werd gevonden, en daamee gauw eens op eindejaars-lijstjes zal hebben geprijkt. Wellicht werd ik door zo’n lijstje tot lezing aangezet indertijd.

Herlezing leverde wel het inzicht op dat ik Cosmopolis voor het eerst las op een perfect moment. Toen de relativering die de cultuurfilosoof Stephen Toulmin telkens aanbracht in nogal vruchtbare aarde viel. Wat betekent dat ik waarschijnlijk net geschiedenis studeerde. Waarbij ik me die eerste jaren nogal verveelde, omdat allereerst onze feitenkennis werd bijgespijkerd met allerhande vrij onnozele trivia. En dus moest de motivatie om te blijven studeren wel van buitenaf komen. Door boeken te lezen.

En dan is het prettig om bijvoorbeeld om de Gouden eeuw, die in Nederland zou belangrijk wordt geacht, wat gedebunked te zien worden door een Britse Amerikaan. Doordat deze erop wijst hoe zeer de landen om die Vereenigde Provinciën heen met grote innerlijke problemen kampten en een daar bij behorende economische achteruitgang. De zo luid bejubelde Nederlandse verdienste was dus evengoed het gevolg van andermans moeilijkheden.

Cosmopolis probeert twee dingen te doen. Toulmin schetst een opkomst van de ‘moderniteit’ sinds de Middeleeuwen, die bij hem dan staat voor een manier van denken. En hij laat ook zien hoe filosofen in de tweede helft van de twintigste eeuw hebben gedacht over wat die moderniteit dan bepaalde.

Daarmee is het boek ook wat modieuzer, en dus meer tijdsgebonden, dan ik me herinnerde. Want wie over moderniteit of modernismen schreef in 1990, had het vanzelfsprekend ook over het post-modernisme.

En ik heb dat soort benamingen en hun precieze betekenis nooit heel interessant gevonden. Woorden of frasen zijn het die over een werkelijkheid heen worden geprojecteerd, en daarmee even makkelijk het zicht op die werkelijkheid kunnen versperren dan dat ze die zouden verhelderen.

Mij trok de geschiedschrijving indertijd die dit boek biedt. En ook bij herlezing bleek dat de grootste kwaliteit te zijn.

Daarbij weegt nogal mee dat een filosoof zich blijkbaar meer kan, of mag, permitteren dan een vakhistoricus durft. Toulmin’s samenvattende zinnetjes leken me nu ook gauw eens behoorlijk gekleurd. Maar indertijd, bij eerste lezing, moeten al die terloops geponeerde waarheden enorme indruk hebben gemaakt. Want ik had er veel van onthouden — zo goed onthouden zelfs, dat ze in mijn herinnering altijd al tot mijn kennisarsenaal hebben gehoord.

Als het op alle godsdienstoorlogen gaat in de zestiende eeuw bijvoorbeeld, is de verklaring simpel waarom de Nederlanden als enige tolerant waren voor godsdienstverschillen, voor Stephen Toulmin. Ons landsbestuur was toen nieuw, en had dus geen traditie om op te leunen. Anders dan in de autocratisch geregeerde landen om ons heen. Waar het voor de bevolking nogal uitmaakte welke godsdienst de koning aanhing van dat moment. Dus werden de katholieken in de Nederlanden relatief vrijgelaten omdat er hier geen domweg traditie was om andersdenkenden te vervolgen.

En dan gaat het mij niet eens om het waarheidsgehalte van zo’n conclusie — waar van alles op aan te dingen zal zijn. Cosmopolis liet me ooit zien hoe verhelderend het is om oneerbiedig naar het verleden te durven kijken. En dat scheelde. Alles.

Stephen Toulmin, Cosmopolis
The Hidden Agenda of Modernity

228 pagina’s
The Free Press, oorspronkelijk 1990

Schitterend ongeluk ~ Wim Kayzer (red.)

Ambitie is een mooi ding, zolang anderen daar niet onder hoeven te lijden. En een vraag is voor mij of Wim Kayzer met enkele televisieprogramma’s in de jaren negentig niet ambitie toonde van het verkeerde soort; hoe vaak die uitzendingen ook geprezen zijn.

Hij vertilde zich nogal aan sommige gesprekken. Omdat hij niet de neutrale vragensteller was die enkel zijn gesprekspartner liet schitteren. De mannen die geïnterviewd werden, waren onderdeel van een groter plan.

En dan zijn de meeste van zijn gesprekspartners beleefd genoeg om Kayzer vriendelijk te tolereren. Maar zo af en toe waren sommigen onder hen dat ook niet. En die gesprekken waren eigenlijk veel interessanter.

Ik herinner me een boeiende aanvaring tussen Wim Kayzer en een zwijgende J.M. Coetzee.

In deze bundel uit 1993 heeft vooral Stephen Jay Gould weinig geduld met Kayzer’s manier van denken. Hij vindt die ‘romantisch’.

Kayzer: Stel, u bent op zoek naar fossielen, bijvoorbeeld in de Burgess Shale, en u vindt iets eigenaardigs. Het ligt daar in uw hand, wat voor gevoel geeft dat dan? Gewoon: goh aardig een fossiel, een bijzonder fossiel en ‘Kijk, Charles kom eens hier, ik heb iets aardigs gevonden’, of…

Gould: Kijk, u bent nog steeds op zoek naar die grote Aha-Erlebnis. Als je een belangrijk fossiel vindt, besef je dat hoogstwaarschijnlijk pas als je thuis bent en het bestudeert, en waarschijnlijk is het bloedheet en al half vijf ’s middags, zodat je alleen nog maar naar huis wilt…

Kayzer: Dat is niet echt de Aha-Erlebnis die ik bedoel…

Gould: U zult het niet uit mijn mond horen! Zo werkt het niet, en zo werken de meeste mensen niet, denk ik. Volgens mij is het een romantische mythe die zijn oorsprong vindt in de literatuur en de journalistiek. Het is allemaal een kwestie van karakter. Je hebt mensen die vreselijk opgewonden raken en beginnen te jubelen als ze iets nieuws en spannends zien. Grote ontdekkingen worden meestal niet gedaan op het moment dat je iets vindt, ze worden gedaan in de maanden dat je erover nadenkt. [117-118]

Aan het eind van het boek, of eigenlijk het TV-programma, werden de zes geïnterviewden nog eens bij elkaar in éen ruimte gezet. Waarbij Kayzer waarschijnlijk hoopte zo een wonder te kunnen oproepen.

En dit gesprek had ook wel enkele sprankelende momenten; ondanks de totaal geforceerde setting. Tegelijk duurde het veel te lang. En bleven enkele gesprekspartners veel te beleefd.

Ik weet niet meer of ik in 1993, bij de oeruitzending van Een schitterend ongeluk, alle delen gezien heb. En of de interviews toen niet door elkaar gemonteerd waren, in plaats van losse gesprekken te zijn; zoals in dit boek.

Wel weet ik voor het moment van uitzending al opvallend veel van de geïnterviewde schrijvers te hebben gelezen. Van Oliver Sacks had ik zelfs al boeken, net als van Stephen Jay Gould. Van Dennett kende ik werk, en waarschijnlijk van Stephen Toulmin ook al.

Nu zou ik alleen om die reden al niet meer kijken. Schrijvers moet je lezen. Schrijvers moet je niet in beeld zien stamelen over onderwerpen waarover ze al zo veel beter geschreven hebben.

Interviews met een auteur of wetenschapper hebben ook hoogstens twee functies. Ze kunnen absoluut dienen als een soort introductie tot zijn of haar werk; al was het maar door hun naam publiek bekend te maken.

En heel soms hebben interviews nut als de vragensteller zijn gesprekspartner kan prikkelen tot gedachten die deze nog niet eerder had geformuleerd.

Kayzer vind ik alleen geen geweldig interviewer. Kayzer had te zeer een eigen plan met de gesprekken om zich te willen laten verrassen. Kayzer wist te weinig van wetenschap. En Kayzer had een te willekeurige verzameling wetenschappers bij elkaar gezocht. Slechts Stephen Jay Gould wees hem er op dat hij daardoor makkelijk onzin kon oogsten.

Kayzer: Wat was er gebeurd als de dinosaurussen niet waren uitgestorven.

Gould: Dan waren ze er waarschijnlijk nog. [124]

In deze bundel was het interview met Sacks het slechtste, want een ongestructureerde brij — omdat de vragensteller te veel thema’s wilde aansnijden.

De rest was niet direct vervelend, maar ook niet per se vreugde verschaffend.

Maar ooit was dit dus televisie waar men over sprak. Wat dus maar weer aantoont dat het bij TV zelden om inhoud gaat. Het is allereerst de gebeurtenis die telt.

Een schitterend ongeluk
Wim Kayzer ontmoet Oliver Sacks,
Stephen Jay Gould, Stephen Toulmin,
Daniel C. Dennett, Rupert Sheldrake
en
Freeman Dyson
432 pagina’s
Uitgeverij Contact, 1993