Erasmus en het gelijk van de spindoctor ~ Daniel C. Dennett

Toen ik Free Will las van Robert Harris, was me al bekend dat Daniel C. Dennett daar vrij recent een uiterst negatieve kritiek over had geschreven. Toch was me allereerst de toon bijgebleven van die terechtwijzing, en de inhoud niet zo zeer.

Ik heb Dennett elders ook al eens iemand van het honende gelijk genoemd. De man lijkt filosofie vaak als een soort vechtsport te zien; die weliswaar aan regels moet voldoen, maar waarin intimidatietactieken blijven toegestaan.

Tegelijk claimt hij zelf in een polemiek altijd uit te willen gaan van de beste bedoelingen bij zijn opponent.

Alleen had Harris in Free Will nogal wat kennis voor het gemak genegeerd, en daardoor te veel argumenten herhaald uit de oude doos van de filosofie; die toch al even ontkracht waren. Komt daar bij dat Dennett meent dat ‘vrije wil’ bestaat, en Harris deze een illusie acht. Dus knetterde het in de recensie.

Want er bestaat nu eenmaal geen wetenschappelijk onderzoek dat ondergraaft dat mensen een morele verantwoordelijkheid hebben — het belangrijkste gevolg van dat bezit van een vrije wil, volgens Dennett.

Naast de kritiek op Harris kwam bovendien nog dit essay te staan. Dat verscheen in 2012, toen Daniel C. Dennett in Nederland de Erasmusprijs ontving. En waarvoor hij zich in twee voorgangers had verdiept, die tussen 1520 en 1524 ook al gepolemiseerd hadden of de ‘vrije wil’ nu bestaan kon of niet.

Maarten Luther wist indertijd zeker van niet. En de vraag zelfs maar opperen stond voor hem al zo ongeveer gelijk aan twijfelen aan God’s grootheid; en is daarmee aan ongepast gedrag.

Erasmus daarentegen vond de idee dat alles al helemaal voorbestemd zou zijn, en de mens helemaal nergens invloed op zou hebben, dan weer te negatief.

En Dennett meldde vijf eeuwen later nog verrassend veel aan deze discussie te hebben gehad. Ook al was er nauwelijks sprake van wetenschappelijk denken in de vroege zestiende eeuw, en konden Luther noch Erasmus uitgaan van een andere autoriteit dan God’s woord in de Bijbel.

Daarbij had Erasmus het dus moeilijker dan Luther. En Dennett had genoten van de retorische vragen die de Rotterdammer had opgeworpen om zijn gelijk te halen. Waarom had God bijvoorbeeld al die geboden dan aan Mozes geopenbaard, als hij toch alles al bepaald had?

Waarop later volgens Max Weber zelfs de Lutheranen Luther’s ongelijk aantoonden, en nijver aan het werk gingen; overtuigd dat hen daardoor een beloning zou wachten; anders dan die rare Katholieken lukken zou.

Want zelfs al wordt het bestaan van de vrije wil ontkent volgens de dan heersende mode, vreemd genoeg blijken er altijd manieren te bestaan om je te ontrekken aan dat gegeven.

Daniel C. Dennett, Erasmus en het gelijk van de spindoctor
Praemium Erasmianum Essay
45 pagina’s
ISVW Uitgevers, 2012

Freedom evolves ~ Daniel C. Dennett

Er is iets met de boeken van Daniel Dennett dat me altijd weer laat worstelen. En dat ligt niet aan de onderwerpen die hij behandelt. Dat ligt zelfs niet aan zijn schrijfstijl, want die is helder. Over het algemeen.

Nee, het lijkt alsof hij altijd tegen een vijand schrijft die ik niet ben. Waardoor hij mij als medestander van zijn ideeën, toch telkens weer van zich weet te vervreemden.

Zo neemt hij ook nu weer, in die strijd tegen die vijand die ik niet ben, posities in die mij niet houdbaar lijken. Door hun extremisme, en door hun soms nogal speculatieve karakter. Het is éen ding om te benadrukken dat de mens niets anders is dan een dier dat zich evolueert als alle dieren, maar het lijkt mij dat hij daarmee evolutie als een permanente verbetering van alles menselijks interpreteert. Terwijl zoiets als cultuur nu juist ook aan andere wetten onderhevig is.

Goed, misschien heeft Dennett inmiddels door dat het niet loont om indirect te strijden tegen bevolkingsgroepen die hem toch niet lezen. Heeft hij daarom recent dan eindelijk toch dat boek geschreven tegen de ingebakken domheid van georganiseerde religie, dat er al zolang in zat.

Maar dit boek is bovenal nog een onderhuidse strijd tegen relikitscherige gedachten. Al was het maar omdat Dennett van aantal vragen – zoals die naar de vrije wil – vooral wil aantonen dat die helemaal niet zo gesteld mogen worden.

Nee, ik lees Dennett graag. Maar dan vooral om de grote hoeveelheid wetenschappelijke informatie in de zijlijn van zijn betoog. Zelden om zijn centrale thema’s.

Daniel C. Dennett, Freedom evolves
347 pagina’s
Viking © 2003


Intuition Pumps ~ Daniel C. Dennett

Filosofen denken anders over wat denken is dan ik. Dat maakt het lezen van filosofen altijd een wat merkwaardige ervaring. Zelfs als het om een leerboek gaat in de filosofie.

En Intuition Pumps van Daniel C. Dennett is zelfs op twee manieren een leerboek.

De Amerikaanse filosoof had deze teksten allereerst bedoeld als een introductie voor zijn eigen studenten in de methoden om kritisch te denken. Vervolgens kwam er dus ook een versie voor het brede publiek.

Daarnaast biedt het boek terloops een degelijke introductie tot Dennett’s eigen kritische werk.

Nu lees ik Dennett al zeker dertig jaar — al sinds The Minds I dat hij samen schreef met Douglas Hofstadter. En ondanks dat er daarbij altijd iets schuurt tussen ons, houdt Daniel C. Dennett zich wel telkens bezig met onderwerpen die mij aanspreken. Dus bleek ik een diepere kennis te hebben van dat oeuvre dan gedacht. Waardoor Intuition Pumps me op éen niveau al wat tegenviel. Het bood mij te weinig nieuwe ideeën.

Veel van wat er nuttig is aan Dennett’s gedachten was me blijkbaar toch eigen geworden.

Goed aan hem blijft dat hij eeuwig de pretenties van de filosofie aanvalt — Daniel C. Dennett lijkt ook éen van de weinige filosofen te zijn die zijn denkbeelden af en toe bijstelt door wat harde wetenschap aan kennis heeft opgeleverd.

Meest duidelijk is die aanval in Boekdeel IX, aan het eind van het boek, als hij ingaat op de vraag hoe het is om een wijsgeer te zijn. Want Daniel C. Dennett had iets opvallends ontdekt.

Daartoe had hij aan mensen gevraagd hoe ze wilden voortleven:

(A) Je lost een belangrijk (filosofisch) probleem van jouw keuze op zo’n manier op dat er daarna niets meer over te zeggen is. (Dankzij jou kan dit onderzoeksveld worden afgesloten, en je wordt een voetnoot in de geschiedenis);

(B) Je schrijft een controversieel boek van een zo grote ingewikkeldheid dat het nog voor eeuwen op de verplichte leeslijst blijft staan.

Daarop bleek dat echte wetenschappers zonder een tel aarzeling voor optie (A) kozen. Nogal wat filosofen daarentegen kozen (B).

En het was alsof me de schellen van de ogen vielen. Nu ja, toen uit de biografie van Walter Benjamin bleek dat hij nogal geraaskald had in zijn werk, en gebluft, verbaasde dat me weer niet. Het trof me nu vooral pijnlijk dat sommige filosofen dus gewoon toegaven dat zij doelbewust voor imponeergebazel zouden kiezen.

Intuition Pumps is ook allereerst een boek tegen het holle imponeergebazel in dat vakgebied.

En daarmee is het nut voor mij uiteindelijk nogal beperkt; zelfs als leerboek. Want, zoals Willem Frederik Hermans ooit schreef:

Filosofische problemen zijn nutteloos, verwarrend, neerdrukkend en bloeduitzuigend voor wie niet van plan is zelf een filosoof te zijn, door zijn voorgangers te verkrachten of te vermoorden.

Hiermee worden de denkmethoden om de redeneerfouten en de bluf bij andere filosofen te ontkrachten ook een gereedschap met een beperkte inzetbaarheid.

En dan ben ik nog niet eens een wetenschapper, die in bovenstaand dilemma meteen voor optie (A) gekozen had. Ik ben veel meer van het ingenieurstype. Voor mij is veel interessanter dat iets werkt, en als het niet werkt om het dan werkend te krijgen, dan om in detail te willen verklaren wáarom iets werkt.

Voor waarom-vragen schiet onze kennis zo makkelijk tekort. Dennett ziet daar een uitdaging in, ik juist een reden om nogal wat waarom-vragen naast me neer te leggen; om mijn energie op andere zaken te kunnen richten.

Een groot deel van Intuition Pumps gaat bijvoorbeeld over die twee eeuwige strijdpunten voor filosofen en inmiddels ook anderen. Wat is het bewustzijn? En: hebben mensen een vrije wil? Er nog van afgezien dat de auteur daar niets anders over schrijft dan hij eerder al deed, in boeken apart gewijd aan deze vragen, interesseren deze kwesties me hoegenaamd niet.

Mijn lopende onderzoek naar ‘De geschiedenis van het ik’ leerde me bijvoorbeeld dat door de eeuwen verandert wie dat ‘ik’ is. En daarmee dus wie ‘wij’ zijn en ‘zij’; plus hoe de verhoudingen tussen al deze groepen liggen.

En groepsdruk bepaalt nu eenmaal nogal wat gedrag.

Bovendien is ons gedrag ook vrij makkelijk te ontregelen met roesmiddelen, als pillen, of drank, door ziekten als koorts, of desnoods een hersentumor.

Zeg ik daarmee dat er geen vrije wil zou zijn? Nee, ik wijs er enkel op dat er altijd voorbeelden zijn te verzinnen waarin iemand niet uit eigen wil lijkt te hebben gehandeld. Maar ook dat er tegenvoorbeelden genoeg te bedenken zijn – het ultieme voorbeeld is altijd weer zelfmoord – waaruit blijkt dat er wel degelijk zelfbeschikking lijkt te bestaan.

Vandaar dat de hele kwestie mij lauw laat. Er is niets te falsificeren aan de vraag of er een vrije wil bestaat, of niet. En daarmee wordt het hele probleem onoplosbaar.

Dennett wijst er overigens terecht op dat het strafrecht van een vrije wil uitgaat — en zulk een pragmatisme lijkt ook mij in deze zaken het meest nuttig. Er bestaat een vrije wil, tenzij die er niet is door omstandigheden. Punt. En de wetenschap moet dan de kennis maar aandragen over wanneer iemand ontoerekeningsvatbaar was, of handelde onder dwang.

Tot de filosofie horen al deze overwegingen alleen amper.

En zelfs al lijkt Daniel C. Dennett nog zo streng voor zijn vakgenoten, hij zou nog meer afstand moeten nemen tot de Wijsbegeerte om mij helemaal tevreden te kunnen stellen.

Zoals uit het leesprojectje blijkt dat ik aan Intuition Pumps wijdde, bleek de korte opsomming van denkmethoden aan het begin van het boek het nuttigst. Helaas daarom dat Dennett nauwelijks op deze technieken inging; omdat hij ze bekend veronderstelde.

  1. Maak fouten. Wie bang is om fouten te maken, komt nergens in het leven;
  2. Trek vergelijkingen door tot in hun uiterste consequenties. De kracht of zwakte van een idee blijkt doorgaans pas in de extremen;
  3. Ga in kritieken uit van de beste bedoelingen van de ander. Cabaret bedrijven door een valse voorstelling van zaken te geven, zegt nog het meest over jou;
  4. Sturgeon’s Law. 90% van alles is korstig opgedroogd sperma. Richt je op de 10% die wel de moeite van het onderzoeken waard is;
  5. Occam’s scheermes. Zoek het niet in extravagante verklaringen, als er simpeler mogelijkheden voorhanden zijn;
  6. Occam’s bezem. Veeg de feiten die in je betoog niet van pas komen niet onder het tapijt;
  7. Zoek gericht kritiek op van niveau. Je moeder en je vrienden zullen het namelijk zonder meer met je voorstelling van zaken eens zijn. Een lekenpubliek is al gauw onder de indruk;
  8. Spring eens uit het systeem. Hoe onmogelijk dat ook is. Maar herken hierdoor wat het systeem inhoudt;
  9. Bezondig je niet aan Stephen Jay Gould’s favoriete stijlfiguren. Gould had volgens Dennett de neiging om in tegenstellingen te schrijven die op de keper beschouwd geen complete tegenstellingen waren;
  10. Vanzelfsprekend is het gebruik van woorden als ‘vanzelfsprekend’ verboden. Bij anderen zijn ze gauw eens een waarschuwing dat er iets komt dat die ander waarschijnlijk niet bewijzen kon;
  11. Denk er eens over na, hebben retorische vragen nut?
  12. Leer schijnbaar diepe uitspraken herkennen, die zo vaag zijn dat ze helemaal niets zeggen.

Het gegeven dat je uit het systeem moet durven stappen om te kunnen zien wat het systeem inhoudt, is misschien ook wel de grootste waarheid in het boek. Want heel weinigen voelen zich geroepen.

En dan nog: daarop treedt zo makkelijk concisie op. Wie zegt dat iets niet deugt, omdat iedereen er altijd verkeerd naar kijkt, moet zich vervolgens altijd verdedigen. Hoe groot zijn of haar gelijk ook is.

Daniel C. Dennett, Intuition Pumps
And Other Tools for Thinking

496 pagina’s
Allen Lane, 2013

Richard Dawkins ~ Edited by Alan Grafen and Mark Ridley

Als een boek helemaal gewijd wordt aan een ander boek, is het altijd nog afwachten of dat een beetje evenwichtig gebeurt. Anders moet de lezer er zelf zo veel bij gaan bedenken.

En Richard Dawkins is een ‘Festschrift’ zoals de Duitsers zeggen — een liber amicorum toen gevierd werd dat zijn eersteling The Selfish Gene dertig jaar daarvoor verschenen was. Aan het woord komen daarom slechts mensen voor wie dat boek, en de onderliggende theorie, hele nieuwe werelden opende.

En hun reactie is ook nog wel interessant, als het wetenschappers zijn bijvoorbeeld, die een stukje genetica toelichten met de kennis van nu.

Alleen is die Selfish-gene theorie nogal omstreden. Wat niet uit het boek blijkt.

Bovendien was Dawkins niet meer dan de popularisator van deze theorie — die al in de jaren zestig werd opgesteld. Waar al evenmin aandacht naar uitgaat.

Problemen beginnen al bij de titel.

De Nederlandse versie van The Selfish Gene heette aanvankelijk De zelfzuchtige genen. Zij latere boek over evolutie met de titel River Out of Eden werd hier vervolgens vertaald als Onze onsterfelijke genen; om het simpel te houden — terwijl bekend is dat Dawkins erkende dat The Immortal Gene een betere titel was geweest dan The Selfish Gene.

Maar de wetenschappelijke controverse gaat er nog niet eens zo zeer om dat het niet kan om genen een menselijke eigenschap als egoïsme toe te dichten.

Een wezenlijker kritiekpunt op de theorie luidt dat wat Dawkins ziet, van die genen die almaar terug komen in volgende generaties, eerder een gevolg is als een oorzaak. Het zijn ook niet de genen die een individu, of een plant, tot voortplanting aanzetten. Genen zijn als software, die pas functioneert wanneer de hardware zijn werk deugdelijk doen blijft.

Richard Dawkins
How A Scientist Changed the way We Think
Reflections by scientists, writers, and philosophers

Edited by Alan Grafen and Mark Ridley
283 pagina’s
Oxford University Press, 2006

Schitterend ongeluk ~ Wim Kayzer (red.)

Ambitie is een mooi ding, zolang anderen daar niet onder hoeven te lijden. En een vraag is voor mij of Wim Kayzer met enkele televisieprogramma’s in de jaren negentig niet ambitie toonde van het verkeerde soort; hoe vaak die uitzendingen ook geprezen zijn.

Hij vertilde zich nogal aan sommige gesprekken. Omdat hij niet de neutrale vragensteller was die enkel zijn gesprekspartner liet schitteren. De mannen die geïnterviewd werden, waren onderdeel van een groter plan.

En dan zijn de meeste van zijn gesprekspartners beleefd genoeg om Kayzer vriendelijk te tolereren. Maar zo af en toe waren sommigen onder hen dat ook niet. En die gesprekken waren eigenlijk veel interessanter.

Ik herinner me een boeiende aanvaring tussen Wim Kayzer en een zwijgende J.M. Coetzee.

In deze bundel uit 1993 heeft vooral Stephen Jay Gould weinig geduld met Kayzer’s manier van denken. Hij vindt die ‘romantisch’.

Kayzer: Stel, u bent op zoek naar fossielen, bijvoorbeeld in de Burgess Shale, en u vindt iets eigenaardigs. Het ligt daar in uw hand, wat voor gevoel geeft dat dan? Gewoon: goh aardig een fossiel, een bijzonder fossiel en ‘Kijk, Charles kom eens hier, ik heb iets aardigs gevonden’, of…

Gould: Kijk, u bent nog steeds op zoek naar die grote Aha-Erlebnis. Als je een belangrijk fossiel vindt, besef je dat hoogstwaarschijnlijk pas als je thuis bent en het bestudeert, en waarschijnlijk is het bloedheet en al half vijf ’s middags, zodat je alleen nog maar naar huis wilt…

Kayzer: Dat is niet echt de Aha-Erlebnis die ik bedoel…

Gould: U zult het niet uit mijn mond horen! Zo werkt het niet, en zo werken de meeste mensen niet, denk ik. Volgens mij is het een romantische mythe die zijn oorsprong vindt in de literatuur en de journalistiek. Het is allemaal een kwestie van karakter. Je hebt mensen die vreselijk opgewonden raken en beginnen te jubelen als ze iets nieuws en spannends zien. Grote ontdekkingen worden meestal niet gedaan op het moment dat je iets vindt, ze worden gedaan in de maanden dat je erover nadenkt. [117-118]

Aan het eind van het boek, of eigenlijk het TV-programma, werden de zes geïnterviewden nog eens bij elkaar in éen ruimte gezet. Waarbij Kayzer waarschijnlijk hoopte zo een wonder te kunnen oproepen.

En dit gesprek had ook wel enkele sprankelende momenten; ondanks de totaal geforceerde setting. Tegelijk duurde het veel te lang. En bleven enkele gesprekspartners veel te beleefd.

Ik weet niet meer of ik in 1993, bij de oeruitzending van Een schitterend ongeluk, alle delen gezien heb. En of de interviews toen niet door elkaar gemonteerd waren, in plaats van losse gesprekken te zijn; zoals in dit boek.

Wel weet ik voor het moment van uitzending al opvallend veel van de geïnterviewde schrijvers te hebben gelezen. Van Oliver Sacks had ik zelfs al boeken, net als van Stephen Jay Gould. Van Dennett kende ik werk, en waarschijnlijk van Stephen Toulmin ook al.

Nu zou ik alleen om die reden al niet meer kijken. Schrijvers moet je lezen. Schrijvers moet je niet in beeld zien stamelen over onderwerpen waarover ze al zo veel beter geschreven hebben.

Interviews met een auteur of wetenschapper hebben ook hoogstens twee functies. Ze kunnen absoluut dienen als een soort introductie tot zijn of haar werk; al was het maar door hun naam publiek bekend te maken.

En heel soms hebben interviews nut als de vragensteller zijn gesprekspartner kan prikkelen tot gedachten die deze nog niet eerder had geformuleerd.

Kayzer vind ik alleen geen geweldig interviewer. Kayzer had te zeer een eigen plan met de gesprekken om zich te willen laten verrassen. Kayzer wist te weinig van wetenschap. En Kayzer had een te willekeurige verzameling wetenschappers bij elkaar gezocht. Slechts Stephen Jay Gould wees hem er op dat hij daardoor makkelijk onzin kon oogsten.

Kayzer: Wat was er gebeurd als de dinosaurussen niet waren uitgestorven.

Gould: Dan waren ze er waarschijnlijk nog. [124]

In deze bundel was het interview met Sacks het slechtste, want een ongestructureerde brij — omdat de vragensteller te veel thema’s wilde aansnijden.

De rest was niet direct vervelend, maar ook niet per se vreugde verschaffend.

Maar ooit was dit dus televisie waar men over sprak. Wat dus maar weer aantoont dat het bij TV zelden om inhoud gaat. Het is allereerst de gebeurtenis die telt.

Een schitterend ongeluk
Wim Kayzer ontmoet Oliver Sacks,
Stephen Jay Gould, Stephen Toulmin,
Daniel C. Dennett, Rupert Sheldrake
en
Freeman Dyson
432 pagina’s
Uitgeverij Contact, 1993

Sweet Dreams ~ Daniel C. Dennett

Normaal houd ik mij liever verre van ideeën over volksaard — want dat iedereen uit een bepaalde streek een aantal eigenschappen zou delen lijkt me onwaarschijnlijk. En toch is Daniel C. Dennett in alles een typisch Amerikaanse filosoof.

Hij komt nogal macho over. Oneindig zeker van zijn zaak. Meteen bereid ook om dat gelijk even in detail aan te tonen.

En een bundel als Sweet Dreams onderstreepte dit vooroordeel nogal. Deze uitgave bevat een bewerking van de Jean Nicod-lezingen die Dennett ooit gaf in Parijs. Waarbij hij een stand van zaken opnam, ruim een decennium na publicatie van zijn boek Consciousness Explained.

Dus belooft Dennett een overzicht te bieden van wat filosofen sindsdien hebben geopperd over ons bewustzijn — dat nog immer onverklaarbare probleem.

Maar, geheel neutraal is dit overzicht toch niet.

Crux van het probleem geeft Dennett overigens meteen in het begin al. Als er de afgelopen honderd jaar vooruitgang was in het denken over wat bewustzijn is, dan komt die door technische vindingen en de toepassing daarvan. Niet door wat een denkerd daarover gedacht heeft.

In zijn Consciousness Explained uit 1991 zette Dennett dan ook kennis in uit het hersensonderzoek, en uit de artificiële intelligentie, om zijn eigen ideeën vorm te geven. Hij ontwikkelde daarbij het ‘Multiple Drafts Model’ — dat een radicale afrekening poogt te zijn met het dan nog altijd levende gedachtegoed van René Descartes — u weet wel, waarin lichaam en ziel gescheiden werden.

Punt voor mij is dan dat Dennett in zijn weerlegging van het ‘Cartesiaanse theater’ minder verklaart wat er dan wel plaatsvindt in ons om dat bewustzijn te vormen dan hij denkt. Bert Keizer toont zich hierin zelfs nog veel kritischer dan ik — omdat Keizer zelfs vindt dat Dennett zaken bewust negeert.

Want technisch is bijvoorbeeld inderdaad te verklaren hoe een oog werkt. Met dat licht op die kegeltjes en die staafjes, en de omzetting van dat licht naar stroompjes in de oogzenuwen, en de geleiding van die stroompjes naar het enorme deel van ons brein dat met het zicht bezig is.

Maar hoe kan het dan dat daar vervolgens dat beeld ontstaat? Of dat wij alleen zien wat we verwachten te zien? Bijvoorbeeld? Dat onze hersenen telkens zo makkelijk voor de gek zijn te houden?

Daniel C. Dennett zou enkel zijn schouders hebben opgehaald toen Keizer hem met een vergelijkbaar probleem confronteerde.

Sweet Dreams legt onder meer uit dat er filosofen zijn die hebben nagedacht over waarin een mens van een zombie verschilt. Er is aandacht verder voor RoboMary — en wat haar ideeën waard zijn. En als overzicht van hoe filosofen zich de afgelopen decennia met bewustzijn bezighielden is deze bundel ook heel aardig — voor wie de soms badinerende opmerkingen van Daniel C. Dennett voor lief neemt.

Alleen is dus tegen Dennett in te brengen wat hem weer door vakbroeders verweten wordt. Daniel C. Dennett trekt in zijn eigen werk over bewustzijn conclusies die tegen de intuïtie in gaan — wat andere denkerds merkwaardig slecht kunnen zetten. Alsof zij nog altijd enkel Plato’s idealen hanteren, dat wat waar is ook goed en mooi hoort te zijn.

Maar ook Dennett versimpelt nog te zeer in zijn model, zo lijkt me — zonder daarvoor bewijzen te hebben — door nog altijd een logica in stand te houden; waar die er niet per se zou hoeven te zijn.

Toch. Van die hele vraag over wat het bewustzijn is, interesseert me eigenlijk ook enkel de ethische kant. Want dat de mens zich bewust is van zijn bestaan en daar vragen over kan stellen, is éen. Nu alleen is telkens nog redelijk groot wetenschappelijk nieuws als bij dieren een aard van bewustzijn is aangetoond — en gek genoeg word ik daar altijd ineens Boeddhistisch diervriendelijk van, en vraag ik me telkens weer af hoe zo dat dan een kwestie zou zijn.

Zelfs de nederigste planten kunnen al reageren op een aanval door insecten, die aan hun blaadjes knagen, door vervolgens alle blaadjes giftig te maken. Alsof daar niet ook een miniem soort bewustzijn voor nodig is.

Aan die hele kwestie van dat bewustzijn kleeft dus wat mij betreft nog altijd die antropocentrische bijziendheid ook, dat de mens bijzonder zou zijn; omdat deze toevallig die taal heeft.

Daniel C. Dennett, Sweet Dreams
Philosophical Obstacles to a Science of Consciousness

199 pagina’s
The MIT Press, 2005