100 beste gedichten van 2004 ~ Thomas Vaessens [sam.]

Ik begin zelden aan een boek met het idee: misschien valt het ditmaal eens mee. En toch heb ik de bloemlezingen die bij de jaarlijkse VSB Poëzieprijs horen nooit anders gelezen. Van tevoren is al bekend dat op zijn best tien gedichten iets zullen betekenen, maar dat de overgrote meerderheid me met droeve onverschilligheid slaat.

En dan vertegenwoordigen die berg aan gedichten ook nog honderdduizenden poëzieregels meer, omdat ze uit zo veel bundels zijn uitverkoren.

Vanzelfsprekend ligt die afkeer aan mij, en mijn allergie voor al te opzichtige trucjes om een regel poëtisch te laten lijken. Of anders wel omdat ik meer van mededelingen houd waar ik van op kan kijken.

Maar in de bundels uit 2001, 2002, en 2003, stond wel degelijk zo af en toe een vers dat het de moeite waard maakte om ook al die overgestileerde nep te lezen. Een gedicht dat me anders ontgaan zou zijn, bovendien.

Onder de oogst van 2004 ontwaarde ik alleen een tijdlang niets. Nu goed, er was eens hier en daar een regel, en af en toe een beeld. En er was bijna aan het eind dan toch een Tellegen die me even beter liet kijken. Dat was al.

Twee vrouwen

Twee vrouwen zagen iemand verdrinken —
ze kwamen toevallig langs,
ze keken toevallig juist de kant op waar iemand verdronk —

ze bleven staan, wat moesten ze doen,
ze keken naar de omhooggestoken armen,
luisterden naar het hulpgeroep
en dachten na,
ze fronsten hun voorhoofd
en dachten zo diep mogelijk na —

toen wisten ze het,
we moesten ons schamen, zeiden ze,
ze knikten naar elkaar —

het was een mooie dag, de zon scheen,
ze vlijden zich neer op het gras onder een wilg
aan de oever van een rivier,
waarin iemand nog één keer riep, nog één keer bovenkwam
en toen verdronken was,
ze sloegen hun armen om elkaar heen en schaamden zich,
schaamden zich diep —
nooit schaamden twee vrouwen zich zo diep
als die twee vrouwen toen.

Toon Tellegen

Ook weer vanwege een link die ik dan leg met Stevie Smith, maar enfin.

De 100 beste gedichten van 2004
Gekozen door Thomas Vaessens
150 pagina’s
Stichting VSB Poëzieprijs, Uitgeverij De Arbeiderspers, 2005

Ongerijmd succes ~ Thomas Vaessens

Alles overziend is er geen genre dat me zo weinig schenkt als de poëzie. Honderden, zo niet duizenden gedichten lees ik per jaar. En bij de meeste dommel ik langzaamaan in.

Vanzelfsprekend ligt dit aan mij. En er is heus ook weleens een dichter die in voordracht leuk klinkt. Al vallen zijn of haar woorden dan op papier altijd weer tegen.

Maar voor mij geldt waarschijnlijk bij poëzie hetzelfde als voor muziek. Er is in beide kunstuitingen éen periode waarin ik veel van wat er toen verscheen geweldig kan appreciëren; zonder daar enige moeite voor te hoeven doen. In de muziek is dat de periode zo’n beetje tussen 1750 en 1820. Voor de poëzie zijn die grensdata zo ongeveer 1900 tot 1939. Al wat daarvoor of daarna verscheen is minder.

Uitzonderingen daargelaten.

Misschien komt mijn onverschilligheid voor de meeste poëzie door de beperkte thematiek van hun dichters. Wellicht staat me tegen dat te veel dichtregels gewoon te gekunsteld zijn.

Zeker is dat wijsheid me te vaak ontbreekt — wat wijsheid dan ook zijn moge. Het tonen van nieuwe perspectieven wellicht; zoals Vaessens dat noemt.

Alleen koop ik ondanks alles nog weleens een dichtbundel. En dat is al meer dan vrijwel heel Nederland en Vlaanderen zeggen kan.

Tegelijk leeft de poëzie wel degelijk volop in dit taalgebied. Nederland kent zelfs een ‘Dichter des Vaderlands’. Uit Ongerijmd succes van Thomas Vaessens blijkt alleen dat er heel verschillende poëziecircuits naast elkaar bestaan.

Zo is er het selecte groepje poëten dat altijd de literaire prijzen wint, voor hun doorgaans niet direct begrijpelijke werk. De ‘belangrijke dichters’.

En er is daarvan apart staand circuit van poetry-slams en andere publieke poëziebijeenkomsten, waarin een wat jongere generatie actief is.

Mag verder niet vergeten worden dat honderdduizenden meer liefst direct naar het rijm grijpen om als hun gemoed prangt dat dan te luchten in verzen; het cliché daarbij niet schuwend.

Vergat Vaessens nog wat er al niet geschreven wordt met Sinterklaas.

Ongerijmd succes is daarmee allereerst een plaatsbepaling in de tijd. Een inventarisatie, met menige open deur. Waarmee de auteur probeerde vast te stellen hoe het er met de dichtkunst voorstaat momenteel. Pas in de laatste hoofdstukken bedreef hij daarbij meer subjectieve cultuurkritiek.

Want hoe komt het dat poëzie zo’n elitair karakter heeft gekregen?

Ook Vaessens wijst dan naar het onderwijs, dat de kindertjes te weinig bijbrengt, aan taalgevoel en taalontzag. En op zich is dat perfect te begrijpen. Thomas Vaessens werkt aan een universiteit. Die wil iets zaaien. Om daarbij te merken dat de akkers die hij bewerken moet doorgaans nog niet eens ontgonnen zijn.

Over school bestaan alleen nogal overspannen verwachtingen. En gebreken aan het onderwijs worden altijd geconstateerd door iemand die dan prompt veranderingen in het curriculum wil aanbrengen.

Vaessens onderkent helaas niet dat dit mechanisme bestaat. Terwijl hij verder toch zo zijn best heeft gedaan om objectief wetenschappelijk over een verschijnsel als de dichtkunst in Nederland te schrijven.

Want een poging tot objectiviteit doet dit boek zeker. Een leerboek is het daarmee, en zeker geen pamflet. Want, liefde voor de poëzie, wordt dat verschijnsel eigenlijk wel benoemd?

Thomas Vaessens, Ongerijmd succes
Poëzie in een onpoëtische tijd

269 pagina’s
Uitgeverij Vantilt, 2006

Revanche van de roman ~ Thomas Vaessens

Hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde, dat lijkt me meer de benaming voor een sadistische straf dan de aanduiding voor een achtenswaardig beroep. Het is al zo zelden een genoegen om Nederlandstalige fictie en poëzie te lezen. Laat staan om er serieus studie van te maken, en beschouwingen over te schrijven.

Tegelijk zou zo’n positie wel degelijk nut hebben, als een soort Keuringsdienst van waren. Maar geen man of vrouw die zich daartoe geroepen heeft gevoeld — als er al eens kritiek komt op het aanbod, blijft die in de meest algemene termen steken. Nooit wordt het niveau vergeleken met wat in het buitenland gebeurt.

Thomas Vaessens is een redelijk verse Hoogleraar literatralala. En zoals het dan gaat, moet hij eerst flink wat geurvlaggen plaatsen om een territorium af te bakenen. Dat gebeurt dan mede in deze monografie, De revanche van de roman, waarin hij vrijwel alles wat zijn voorgangers geschreven hebben voor het gemak meteen maar negeert.

Vaessens nam daarentegen nog wel de moeite om enkele recente Nederlandse romans te bespreken, om zo zijn visies toe te lichten.

Toevallig had ik een aantal van die boeken gelezen. Toch nog. Optimisme is nu eenmaal een intellectuele plicht, hoe moeilijk dat soms ook valt. Die titels waren Chaos en rumoer van Joost Zwagerman. De literaire kring van Marjolijn Februari, en Koetsier Herfst van Charlotte Mutsaers. En alleen daardoor viel al op dat Vaessens deze boeken weliswaar tot in het treurige detail navertelt, maar ook dat hij er niets meer uithaalt dan een gewone lezer als ik.

Vaessens gaat dan bijvoorbeeld uitleggen dat Zwagerman, in een boek over twee auteurs, laat doorklinken hoe hijzelf over het schrijven denkt, en over de problemen van dat métier.

Vaessens signaleert verder dat Marjolijn Februari weleens maatschappijkritiek uitoefent in haar columns. En dat dit genre tot zulke uitwassen leidt, is natuurlijk ongekend.

De crux van dit boek ligt misschien ook ergens anders. Vroeger namelijk, hebben de genoemde schrijvers vroeger werk geschreven. Die boeken zijn anders dan ze tegenwoordig maken. Alweer is dat geen conclusie waar ik bijzonder van opkeek.

En het verschil tussen toen en nu, volgens Vaessens, is dat toen het postmodernisme hevig woedde. Genoemde schrijvers daar ook behoorlijk aan leden. En dat het tegenwoordig weer beter met ze gaat.

Nu heb ik geen idee wat dat postmodernisme is. Het lijkt me een besmettelijke ziekte, uitgevonden door of voor Hoogleraren literatralala en ander universitair volk op zoek naar een wetenschap. Zij alleen kunnen de symptomen van het postmodernisme vaststellen. Genezen kunnen de literatuurwichelaars evenwel niet. Hoogstens opgelucht constateren dat de epidemie voorbijtrekt, zoals ondertussen schijnt te gebeuren.

Iets het label postmodernistisch geven, is nog het best vergelijkbaar met hoe doktoren vrouwen eeuwenlang de ziekte hysterie hebben toegedacht. Men was trots een etiket te kunnen hebben plakken, dacht met de benoeming ook de genezing in gang te hebben gezet — het aloude Repelsteeltje-syndroom — en tegelijk zei dit allemaal helemaal niets.

Vaessens toont zich opgelucht dat romans nu soms alweer meer met de werkelijkheid van doen hebben dan voorheen. Al gebeurt dit hem nog lang niet vaak genoeg.

Schadelijk is namelijk, niet in het minst voor de status van bijvoorbeeld zijn vak, dat schrijvers er tegenwoordig zo veel minder toe doen dan in de jaren vijftig en zestig. Morele autoriteit zoeken we niet meer in boeken.

Tegelijk hebben ook de Hoogleraren literatralala en hun vazallen stevig meegeholpen de status van de roman uit te hollen. Hun deconstructivisme, of hoe die al onwetenschappelijke methodiekjes ook heetten, brak alleen maar af. Dus moet het ook aan de faculteiten letterkunde allemaal anders van Vaessens.

En ach, zulk idealisme als slot van een boek heeft wel iets roerends.

Ondertussen verschijnen in Nederland de interessantste boeken in genres die Vaessens niet bestudeert; omdat die niet tot de bellettrie behoren.

Thomas Vaessens, De revanche van de roman
Literatuur, autoriteit, en engagement

255 pagina’s
Uitgeverij Vantilt, 2009