Eeuw van de computer ~ Adrienne van den Boogaard (red.)

Wie een geschiedenis schrijft, moet daarbij keuzes maken. Op welk aspect van het verleden komt de nadruk te liggen?

En de historici die aan De eeuw van de computer meewerkten, hadden daarbij een paar extra moeilijkheden meer. Zo moesten ze zelfs nog bepalen wat hun onderwerp precies was; want veel van de te bespreken technologie was nog zo nieuw dat nog vrijwel geen historicus zich eerder waagde aan een inventarisatie. En ze moesten ook zien of het lukte om een Nederlands verhaal te krijgen — terwijl zo veel computertechniek nu net in het buitenland is ontwikkeld.

De keuze van de auteurs was het daarbij om te schrijven over de omgang met informatie in de twintigste eeuw. En daarmee de computer allereerst te zien als een administratieve hulpkracht, die uiteindelijk zo krachtig werd dat deze hele procedures is gaan vormgeven en bepalen.

Tegelijk wordt aan het einde van het boek ook het voorbehoud gemaakt dat de samenstellers daarmee eigenlijk een eerdere eeuw aan ontwikkelingen hebben weggelaten. Het structureel verzamelen van informatie begon als ontwikkeling al vroeg in de negentiende eeuw. En daar was toen helemaal geen computer bij nodig.

Toch. Juist omdat de betrokken historici zo nadrukkelijk verantwoording aflegden over hun keuzes, heb ik nagedacht over hoe ik had geschreven over de computer in de twintigste eeuw; ware mij zo’n opdracht gegund. En dan hadden de accenten anders gelegen.

Ik had gekeken naar de betekenis van technologie in de beheersing van processen. Alle processen. Met parallel lopend daaraan het gegeven dat automatisering zo veel mensenwerk overbodig maakte.

Gerrit Krol’s autobiografie 60.000 uur — bedoeld om zijn dochter uit te leggen wat hij nu eigenlijk al die jaren had gedaan — behandelt bijvoorbeeld de introductie van automatisering in de gaswinning. Maar over zulke meet- en regeltechniek gaat het helemaal niet in De eeuw van de computer — zoals de auteurs overigens ook vrijwel direct melden.

Alleen woonde er voorheen wel naast iedere wissel een wisselwachter, bij wijze van spreken. En blijft Nederland droog dankzij hele stelsels van gemalen en sluizen; die inmiddels vrijwel allemaal geautomatiseerd zijn.

Is er daarnaast nog dat andere grote verhaal van centralisatie, die om zo veel automatisering vroeg. Elektriciteit werd ooit lokaal opgewekt. En plaatsen hadden een eigen gasfabriek.

Ik merkte uit een zekere wrevel gewoon te willen dat het verhaal van de computer, of beter die van de beheersing, wat groter wordt getrokken. Hoeveel beroepen zijn er niet overbodig geworden? En die wrevel is er ook omwille van die eeuwige hype over wat technologie tegenwoordig vermag.

Dan gaat het weer eens over een luxe-koelkast bijvoorbeeld, die tegenwoordig zelf online een bestelling kan plaatsen als de melk op is. Of dan wordt er paniek gezaaid omdat Google een fabrikant koopt van slimme thermostaten. Terwijl zulke apparaten voor mij niet meer zijn dan de frivole toepassingen van ideeën die allang bestaan. Pompen slaan al decennia automatisch aan als het boezemwater ergens te hoog staat. Treinen worden automatisch gestopt als ze te hard door een verkeerd sein gaan. Definieer de actie maar die om een reactie vraagt, en er blijken vaak al lang oplossingen voor te zijn ontworpen.

Het verhaal van de computer in Nederland is kortom een onderdeel van het verhaal over de automatisering, dat weer deel is van het verhaal alle technologische veranderingen in het land — waarin toch ook veel typisch Nederlandse keuzes zijn aan te wijzen.

Voor een deel is die groter getrokken geschiedenis wel verteld, in de zeven delen van de serie Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. En tegelijk heeft die reeks eenzelfde bezwaar als De eeuw van de computer. Deze boeken zijn altijd door meerdere mensen geschreven; en missen misschien daardoor wel een eigen toon. Er nog vanaf gezien dat ze eerder losse verhalen bevatten — capita selecta — dan dat ze een overzicht zouden bieden, geschreven vanuit éen visie, of éen idee.

Hobsbawm lezen, maakt dat mijn eisen aan andere historici in overzichtswerken hoog zijn.

Plaatjes en andere illustraties bieden, compenseert dat dan niet.

De eeuw van de computer bood in zijn eerste inventarisatie al enkele aardige geschiedenisjes — zij het wel telkens met het bezwaar dat deze mij niet diep genoeg ingingen op de technologie. Als bijvoorbeeld het bestaan van een mechanische adresseermachines wordt genoemd, wil ik meteen werktekeningen zien, om te begrijpen hoe dat ding dan functioneerde.

De Nederlandse X1 wordt terecht genoemd — omdat dit de eerste computer in de wereld was die geheel met transistors werkte — en omdat Edsger Dijkstra niet alleen cruciale vindingen deed in het ontwerp van het besturingssysteem van dat ding, maar vervolgens álle computers die manier van werken overnamen. Alleen roept de X1 voor mij meteen de vraag op die het boek negeert waarom Nederland zijn voorsprong op dit gebied meteen weer kwijtspeelde, en vervolgens op hardware-gebied nooit meer iets presteerde — vergeet de halfgeleiderindustrie even voor het gemak; halfgeleiders zijn onderdelen.

Er is gekozen voor verhalen met een menselijke kant in dit boek. Dat loopt van de mislukte automatisering bij de Postcheque en Girodienst in de jaren twintig tot en met de PC-privé-projecten in de jaren negentig. De inventarisatie stopt ook in 1995. Dan had commercieel toegankelijk internet ook een rol moeten gaan spelen; en dat is dan alweer een ander chapiter volgens de auteurs.

En ik las deze geschiedenissen met minder plezier dan had gekund.

* is later vervolgd

De eeuw van de computer
De geschiedenis van de informatietechnologie in Nederland

onder redactie van:
Adrienne van den Boogaard, Harry Lintsen, Frank Veraart, en Onno de Wit
287 pagina’s
Kluwer, 2008