Lieve kinderen hoor mijn lied ~ Rudy Kousbroek en Peter Vos

Eind jaren tachtig publiceerde Rudy Kousbroek regelmatig gedichten over dieren op de kinderpagina van NRC Handelsblad. Daarvan zijn de beste gebundeld in dit boek. Dat een prijs won. Maar dit was voor de illustraties van Peter Vos.

Nu gaan de gedichten niet echt over dieren. Ze zijn nu eenmaal voor kinderen bedoeld. En die worden traditioneel met antropomorfe misbakseltjes opgevoed; van die leuke knuffelige beestjes met typisch menselijke hebbelijkheden.

Vreselijk boeiend is dat allemaal niet meer, op zekere leeftijd gekomen.

Dus, hoe las ik dit boek? Ik keek op metaniveau naar de gedichten. Bij welke voorbeelden was Kousbroek uit winkelen geweest? En was hij van plan geweest Jules Renard’s Natuurlijke historietjes in kwaliteit te evenaren?

Nou nee.

Ik vond het haast merkwaardig dat deze kinderpoëzie het tot een uitgave heeft gebracht. De gedichten lijken me vaak gelegenheidsversjes. Waarvan het plezier van de vondsten, dat er op het moment zelf vast geweest zal zijn, toch moeilijk houdbaar is gebleken. En dat kwam nog niet eens alleen door het rijm, en alle dwang die daarbij hoort. Kousbroek gebruikt nogal eens antieke zinsconstructies — zoals ‘schoon’ voor het toch al bedenkelijke ‘ofschoon’ — waarvan ik dacht dat die met Hieronymus van Alphen [1746 – 1803] waren uitgestorven.

Rudy Kousbroek en Peter Vos, Lieve kinderen hoor mijn lied
64 pagina’s
De Harmonie, 1990

Mag ’t een ietsje meer zijn ~ S. Carmiggelt

Op Wikipedia wordt het bestaan vermeld van De complete werken van S. Carmiggelt. En even dacht ik iets gemist te hebben. Was er toch nog een dundrukeditie verschenen van Carmiggelt’s werk? En was mij dit ontgaan?

Die Complete werken blijkt evenwel een bibliografisch overzicht te bieden, van alle uitgaven die er zijn verschenen. Ook nuttig. Alleen heel wat minder spectaculair.

Dus blijft de vraag of die Verzamelde Carmiggelt er toch echt nog eens moest komen. En dat is geen vraag die mij als lezer heel erg boeit. De kwestie lijkt me eerder iets voor literatuurwetenschappers en redderende cultuurmoedertjes. Maar die zullen waarschijnlijk menen dat er aan Carmiggelt niet zo veel eer is te behalen. Daar inspanningen voor doen levert weinig cachet op. Hij schreef erg begrijpelijk. En veel meer dan die cursiefjes, wat gedichten, en misschien nog wat cabaretteksten is er niet.

Punt blijft dan wel dat Carmiggelt’s sarcasme, geuit in de columns waarin hij andermans domme arrogantie feilloos doorziet, nooit in de bundels terecht is gekomen. Zijn kritische teksten vergaan, onbereikbaar in de leggers met de verzamelde jaargangen van Het Parool.

De dikke bloemlezing Mag ’t een ietsje meer zijn liet me misschien daarom wel zien dat veel Simon Carmiggelt niet per se hongerig maakt naar nog meer. Het heeft me een behoorlijke tijd gekost om dit boek uit te lezen. De verzadiging slaat gauw toe. Carmiggelt’s eeuwige ironie kan ook tegen hem werken.

Ineens kan er een verlangen ontstaan naar ongebreidelde emotie — een oprechte woede-uitbarsting in plaats van dat eeuwig toch nog gerelativeerde gevoel. Iets fellers en met meer contrast dan dat eeuwige geschilder in rustieke aardetinten met een ragfijn penseel.

Carmiggelt [1913 – 1987] schreef zijn eerste cursiefjes in 1936. toen hij als jongste verslaggever werkte voor het Haagse dagblad Vooruit. Begin 1940 kwam daar een eerste bundeling van uit, onder de titel Kleinigheden.

Daarop volgden zeker veertig bundels met columns en versjes, zoals hij zijn poëzie noemde. Daaruit zijn nog eens minstens zo veel bloemlezingen en verzamelboeken uitgegeven.

Mag ’t een ietsje meer zijn kwam uit als feestboek, bij zijn zeventigste verjaardag. Uitgevers feesten nu eenmaal wat af in het publiek met hun succes-auteurs. In de bundel werden ook gedichten opgenomen tussen de korte verhaaltjes. En aan die poëzie valt op dat Carmiggelt zich er soms rechtstreekser in uitspreekt dan hij in zijn cursiefjes deed — wat misschien kwam omdat ze oorspronkelijk onder pseudoniem verschenen.

Tegelijk biedt de poëzie eerder netjes maakwerk dan heel erg opmerkelijke gedichten. Als er rijkdom in te vinden is, blijft die beperkt tot regels, of hoogstens strofen; nooit is een heel vers spannend van begin tot eind.

Aan de cursiefjes vallen allereerst de vaste thema’s op. Verhalen volop over het cafébezoek, over kinderen en kleinkinderen, en ook over katten — een trek die was ik vergeten van hem.

Ook de Tweede Wereldoorlog komt in het boek vaker terug dan verwacht. Wat aan de persoonlijke keuze van Carmiggelt kan hebben gelegen.

Constante in alles is natuurlijk het eeuwige menselijke tekort.

Kees Fens schreef indertijd over deze verzameling dat de jonge Carmiggelt daarin een imitator lijkt van de oude. Alle stijlelementen zijn aanwezig, maar de maatvoering klopt niet helemaal. En aan die oer-recensie is weinig toe te voegen.

In Carmiggelt’s oevre is een eerdere bloemlezing opgenomen van persoonlijk gekleurd materiaal, samengesteld door een zoon, die Zelfportret in stukjes heet. Misschien is dat wel grotendeels hetzelfde boek als dit; de toon zal in elk geval dezelfde zijn. Ik ken slechts de titel van die uitgave. Ondertussen kan Mag ’t een ietsje meer zijn ook heel goed dienen als een zelfportret van de auteur. Waaruit weliswaar heel wat werd weggelaten dat wel in de biografie staat. Maar wat wel toont wáarmee de schrijver graag herinnerd wilde worden.

Dit is ondanks alles toch ook een verzameld werk in éen band.

S. Carmiggelt, Mag ’t een ietsje meer zijn
Een eigen keuze uit alle bundels
Geïllustreerd door Peter Vos

442 pagina’s
De Arbeiderspers 1989, oorspronkelijk 1983

Natuurlijke historietjes ~ Jules Renard

De Franse schrijver Jules Renard is vooral bekend gebleven door de uitspraken in de dagboeken die na zijn dood zijn gepubliceerd. Ik heb daar op mijn andere weblog ook weleens uit geciteerd.

Natuurlijke historietjes bevat tachtig korte verhaaltjes die vooral gaan over wat er aan beesten te zien is in en om een Franse boerderij eind negentiende eeuw. Al gaat Renard ook even naar de dierentuin, en wijdt hij ook een beschouwinkje aan de walvis:

Ze heeft baleinen genoeg in haar mond om zich een corset van te maken; maar met zo’n middel…!

Mij viel op hoeveel me al bekend was uit dit boekje; hoe zeer de opmerkingen van Renard door Nederlandse schrijvers zijn opgepikt, en nog eens herkauwd.

Dat kan. Maar ik ben het vermogen wat kwijt om naar beesten te kijken alsof het net mensjes zijn, en dus met Renard mee te gaan. Voor mij is inmiddels de mens vooral beest.

Jules Renard, Natuurlijke historietjes
144 paginas
Uitgeverij Meulenhoff © 1980
Vertaling van: Histoires naturelles © 1896

Sprookjes van de Lage Landen ~ met tekeningen van Peter Vos

De voornaamste reden om Sprookjes van de Lage Landen nog eens te bekijken, was om de tekeningen van Peter Vos. Want, dat van die sprookjes geloofde ik aanvankelijk wel.

Alleen vielen toen de tekeningen me tegen. Vos heeft hier een iel pennetje voor gebruikt, en deed daarmee alles in lijn, wat een wel heel flets beeld geeft, waardoor er nauwelijks diepte in de paginagrote afbeeldingen is gekomen. En de pagina’s zijn groot.

Dus waren het slechts details die me opvielen. Een vlucht vogeltjes hier, een parmantig haasje daar.

Misschien was het de bedoeling van de fletsheid dat ik daardoor beter kijken zou, bedenk ik me nu.

Daarmee werden de sprookjes interessanter, ook al omdat het niet de standaardverhaaltjes waren waarmee ik als kind al ben overvoerd. Geen Vrouwtjes van Stavoren staan er in dit boek.

Een aantal verhalen herkende ik dan wel weer, als Kamper Uien. Maar, dat is nu eenmaal altijd zo met sprookjes en volksverhalen. De thema’s van al die mondeling overgeleverde vertellingen komen overal voor. Maar op een gegeven moment is er dan iemand geweest die ze heeft verzameld, en soms van een gemeenschappelijke personages of een centraal idee heeft voorzien — zoals dat de inwoners van Kampen dom zijn — en dan worden ineens dat de versies die verder worden verteld.

Ik herkende ook geschiedenissen die net zo voorkomen bij Baron von Münchhausen, of de broeders Grimm’s oerverzameling.

Prettig aan deze verzameling is de mix van langere en soms heel korte verhalen. Ook goed vond ik dat de deugd lang niet altijd overwint, dat domheid soms ongenadig hard wordt afgestraft.

Wel heeft het werk van Robert Darnton inmiddels mijn blik gescherpt. Uit zijn opmerkingen over de sprookjes die ongeletterde Fransen elkaar vertelden, in de achttiende eeuw, meen ik toch te moeten afleiden dat de meeste Sprookjes van de Lage Landen uit een latere periode dateren. Zo gaan in deze verzameling maar heel weinig verhalen over eten.

Ook viel het met de wreedheden wel mee. Al vallen er vele verhalen doden, maar daar is dan altijd wel een reden voor. Er is ook meestal wel te zien dat een verhaal verder leefde omdat er om te lachen viel.

Hoewel.

scheiding

Het zigeunermeisje aan de galg
[fragment]

De rechter bekeek het schepsel voor hem, in lompen gehuld, met magere armen en benen, en ogen die vroegen en wisten.

‘Volwassen booswichten moeten aan de galg’, mompelde hij, ‘kinderen niet.’

De man die zojuist het doodvonnis had geveld, wenkte de gerechtsdienaar.

‘Haal mij een appel, vlug.’

De appel werd gebracht en de rechter wierp een goudstuk naast de vrucht op tafel.

‘Welk van de twee wil je?’ vroeg hij haar.

Het zigeunermeisje begreep zijn gebaar, sprong naar voren en pakte de munt. Als ze goud thuisbracht, kreeg ze geen slaag. Met goud kon ze appels krijgen, zoveel ze kon dragen.

‘Ze heeft haar eigen vonnis geveld’, sprak de rechter. ‘Ze weet wat waarde heeft en wat niet, als een volwassen vrouw.’

De beul bracht het zigeunerkind naar de galg.

[46-47]
Sprookjes van de Lage Landen
met tekeningen van Peter Vos
bijeengebracht en bewerkt door Eelke de Jong en Hans Sleutelaar
165 bladzijden
De Bezige Bij, 1973

Winter ~ Koos van Zomeren

Toen Koos van Zomeren ophield met zijn verstilde columns, op die verder zo schreeuwend nieuwsige voorpagina van NRC-Handelsblad, was dat meteen een gemis.

Tien jaar later is dit gemis er nog steeds.

Niemand heeft de leegte die hij achterliet voor mij opnieuw kunnen invullen. Geen columnist, weblogger, of schrijver slaagt erin mij dagelijks te boeien met een stukje van amper tweehonderd woorden, waarin eigenlijk niets staat en toch alles. Probeer eens zo’n column na te vertellen, en verder dan stamelen dat het vaak over de natuur gaat, kom ik niet.

Gelukkig zijn er dan de boekjes nog. En dan vooral de eerste twee deeltjes, die ook door de vormgeving extra bijzonder zijn geworden. Latere bundelingen van de columns leverden een standaard paperback op, maar zowel dit boekje Winter, als de voorganger Zomer zijn nog speciaal door de smalle bladspiegel, het mooie papier, en niet te vergeten de illustraties van Peter Vos.

Eens in de twee jaar herlees ik ze, in het gepaste jaargetijde. En dat plezier is altijd weer te snel voorbij.

Koos van Zomeren, Winter
120 pagina’s
Uitgeverij De Arbeiderspers © 1993

Zomer ~ Koos van Zomeren

Toen Koos van Zomeren met zijn dagelijkse column op de voorpagina van NRC-Handelsblad stopte, hield ik ook op met hem te lezen. Het was gek genoeg blijkbaar vooral de regelmaat die me aanstond, en het genot op zo’n geheel aan nieuws gewijde bladzijde iets te lezen dat helemaal tijdloos en verstild was.

omslag zomer

Van de columns die hij later schreef, weet ik niet eens of die wekelijks of iedere veertien dagen in de krant kwamen. Simpelweg omdat deze stukken veel minder bijzonder waren. Niet dat ze in toon en aanpak afweken van die dagelijkse dingen, maar er zijn zo veel columnisten die maar éen per week een stukje brengen. In dat peloton viel van Zomeren’s werk minder op.

Gelukkig zijn die dagelijkse columns ook in boekvorm uitgegeven. En het boekje Zomer is van die vier losse verzamelbundels waarschijnlijk wel mijn favoriet. Het heeft een opvallend formaat, omdat de smalle bladspiegel van de oorspronkelijke column is aangehouden. En het papier is goed, dus het boek leest alleen daarom al prettig.

Dus lees ik uit dagelijkse aantekeningen hoe het ook in 1992 van lente zomer werd. Waarbij ik vooral de columns prettig vind die gaan over die man — met zijn hond — in een landschap. Alleen al om daarna zelf even de deur uit te stappen en met frisse ogen naar al dat groen buiten te kijken.

Koos van Zomeren, Zomer
120 pagina’s
Uitgeverij De Arbeiderspers, 1993