Plastikwörter ~ Uwe Pörksen

► door: A.IJ. van den Berg

Eén Nederlandse stad mag van de EU in 2018 de culturele hoofdstad van Europa worden. En prompt zijn niet alleen steden actief, maar zelfs hele regio’s, om zichzelf op te werpen als dé ideale cultuurstad. Utrecht, vecht tegen Maastricht, en Den Haag, en Almere, en Brabant en Friesland. Kan ik best nog een stad of provincie vergeten zijn.

Maar wat het betekent om een Europese culturele hoofdstad te zijn? Behalve dan dat daar van alles op cultureel gebied georganiseerd gaat worden in 2018? Ik heb geen idee. En de websites van de teams die een goed bidbook moeten samenstellen, informeren me al evenmin naar behoren.

Wat is bijvoorbeeld waar van het verwijt dat er nu door de steden en provincies bezuinigd wordt op cultuur, om hun campagnes te kunnen bekostigen?

Zichtbaar is wel de opschepperij over hoe uniek de cultuur ter plaatse is, aangevuld met een heleboel lege taal, die kracht en optimisme moet uitstralen.

‘Actief betrekken’, ‘verrijken’, ‘versterken’, ‘meerwaarde’, ‘ambitie’, ‘op de kaart zetten’.

Nergens staat dat er gehoopt wordt op een hoop EU-subsidie.

Tegelijk moet ik niet minachtend doen over dat soort taal. Die is in onze cultuur wel het instrument om geld bij anderen los te kloppen. Er zijn genoeg mensen die een goed inkomen hebben, door voor anderen als subsidiespons op te treden, en daarbij deze non-taal in te zetten.

De mediëvist Uwe Pörker is éen van de velen die zich geërgerd heeft aan het doordrongen van nietszeggende algemeenheden in het dagelijkse taalgebruik, van vrijwel iedereen. En, mede onder invloed van de denker Ivan Illich, schreef hij daar eind jaren tachtig een boek over.

Opvallend aan Pörker’s ideeën over de opkomst van vaagtaal is dat hij maar een gering aantal woorden ziet dat ineens zo algemeen gebruikt wordt om niets te zeggen. Dat zijn de plastic woorden, uit de titel van het boek, die, als waren ze legostenen, overal op- en aangeklikt kunnen worden.

Kenmerkend aan deze plastic woorden is dat ze doorgaans uit de wetenschap stammen, waar ze wel een duidelijke definitie hadden, maar eenmaal opgenomen in het algemene spraakgebruik alle betekenis verliezen. Ook komen deze woorden in alle talen voor.

Pörker gebruikt dan een hoofdstuk of wat om woorden tegenover elkaar te zetten. En omdat het 1988 is, kan hij daarbij bijvoorbeeld het Oost-Duits taalgebruik met het West-Duitse vergelijken. Waarbij opvalt dat aan beide kanten van het IJzeren Gordijn dezelfde taalmechanismen werken, maar de cultuur net anders is, zodat andere voorbeelden gekozen moeten worden om hetzelfde taalmechanisme te tonen.

Maar, het is niet deze gedateerdheid waaraan ik me stoorde. Wat me wel ergerde is dat Pörksen in het boek een modieuze denktrant uit de jaren tachtig volgde die de mijne niet zijn kan. Zo haalt hij telkens Roland Barthes aan als autoriteit. En met Barthes komen ook onbewijsbare ideeën over cultuur in het boek, die sterk gekleurd zijn door de denkrichtingen als de fenomenologie, en andere niets verklarende gewichtigdoenerij.

Pörker schrijft dan naar de merkwaardige these toe dat taal steeds verder gemathematiseerd wordt. Want dan kan de computer er beter mee omgaan. En dat is dan het eindpunt van de taal.

Tja.

Het is dus mogelijk dat een auteur door slechts éen opmerking alle krediet in éen keer verliest.

Dus, Pörksen zette zijn eigen vaagheid en quatsch tegenover ontwikkelingen in de taal die hij had opgemerkt en ergerlijk vond.

‘Ontwikkeling’ is trouwens éen zo’n plastic woord. Ik vind het doorgaans wel een nuttige term.

En van nog veel meer woorden die hij weerzinwekkend plastic vond, zag ik de bezwaren niet. Een probleem met dit boek was voor mij ook dat taal gebruikt wordt door mensen, met een doel. En dat die mensen of die doelen te zeer in het betoog ontbraken.

Uwe Pörksen, Plastikwörter
Die Sprache einer internationaler Diktatur

127 Seiten
Klett-Cotta, 6e bijgewerkte druk 2004

[x]


© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden