Vin-je dat we een hoed op moeten? ~ Agnies Pauw van Wieldrecht

► door: A.IJ. van den Berg

Begin mei overleed jonkvrouw Agnies Pauw van Wieldrecht, vrouwe van Darthuizen [1927 — 2013]. En intrigerend aan sommige in memoriams was alleen al dat daarin haar familiestamboom vanaf de dertiende eeuw een rol speelde.

Niet alleen de genealogen geloven dus dat de vaders van kinderen altijd hun echte vaders waren. Ook het Adelboekje gaat daar van uit. Ook al omdat vrouwen hun titels niet kunnen doorgeven — terwijl daar wel biologische zekerheid was.

Dat ze publiek herdacht werd, kwam mede omdat Agnies Pauw van Wieldrecht in de jaren negentig een drietal boeken uitbracht over de wereld waaruit zij stamde — die inmiddels grotendeels verdwenen is.

Adellijke kringen hielden er een eigen vocabulaire op na, en een eigen uitspraak daarbij. En er waren duidelijke regels over nog zo veel meer, zo bleek uit Het dialect van de adel [1991], Grootmama, mogen wij kluiven? [1992], en Vin-je dat we een hoed op moeten? [1993].

In de bundel Vin-je dat we een hoed op moeten? uit 2003 zijn deze drie boeken verzameld en aangevuld.

Als ik de verhalen moet geloven, baarde het indertijd nogal opzien dat Agnies Pauw van Wieldrecht dat doorkijkje had durven geven. Zelfs al was het grotendeels geschiedenis wat zij beschreef. Maar, het scheen ook dat zij nogal vrij en eigenzinnig was. Bovendien had haar vader het in de jaren dertig al niet erg gevonden dat zijn dochters het woord ‘leuk’ gebruikten. Dus een beetje losgeslagen was zij al wel van huis uit.

Ik ben eerder geneigd om zo’n corset aan geschreven en ongeschreven regels als rituelen te zien, die duidelijk maken tot wie ‘wij’ behoren. Want ‘zij’ doen de dingen nu eenmaal anders.

En zo de adel in het stedelijke Nederland ooit wat heeft voorgesteld, dan was daar in de twintigste eeuw nog betrekkelijk weinig van over. Men moest toen toch iets hebben om zich te kunnen onderscheiden.

Agnies Pauw had evenwel geen grote pretenties met haar boeken:

De wens tot vastlegging van vroeger zal wel in een ieder aanwezig zijn. Ik noteer uit persoonlijke herinnering, zonder enige pretentie van statistische gedegenheid en ongehinderd door enig ‘wetenschappelijk onderzoek’ of speciale kennis van zaken, ook niet in de zin van o tempera o mores met het mores leren in het achterhoofd. [227]

Toch geeft ze wel degelijk lijstjes. Van woorden bijvoorbeeld die alleen zij gebruikten, tegenover alles wat vermeden worden moest, omdat zulke woorden burgerlijk waren. Of van het Hagois — de Franse woordenschat gebezigd in Den Haag die toch niet correct Frans was. Maar de lijst met kinderboeken die ze las lijkt me nu net helemaal niet typisch voor de adel.

Aardigste opmerkingen wat mij betreft maakte de schrijver zijdelings. Zoals over de pretenties in het werk van Louis Couperus. Die wel weet had van hoe het toe ging in adellijke kringen. Maar het in zijn boeken toch altijd net verkeerd beschreef. Wat wel aandoenlijk werd gevonden.

Want, ik moest het wel wat van die terzijdes hebben voor mijn leesgenot.

Ileen Montijn’s Leven op stand leest beter over een onderwerp als dit. Vin-je dat we een hoed op moeten? lijkt me allereerst een fantastische bron voor onderzoekers. Van Agnies Pauw van Wieldrecht zelf gaf het wat weinig; ondanks alle hoofdstukken familiegeschiedenis. Omdat ze bijna niet over het persoonlijke schreef, maar zelfs in haar directe herinneringen een soort gemiddelde lijkt te geven. Ook dan legde ze de nadruk op hoe het er normaal aan toe ging; met de auto onderweg; of tijdens de logeerpartij bij grootmama.

Agnies Pauw van Wieldrecht, Vin-je dat we een hoed op moeten?
Persoonlijke herinneringen aan een bijna vervlogen levensstijl

331 pagina’s
Thomas Rap, 2003

[x]


© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden