Jongensuur ~ Andreas Burnier

► door: A.IJ. van den Berg

Mijn grote vooroordeel tegen Nederlandse romans die in de Tweede Wereldoorlog spelen, heeft me weer eens weggehouden bij een klein meesterwerk. Marc van Oostendorp had gelijk onlangs met zijn lof voor Het jongensuur van Andreas Burnier [1931 — 2002].

Bijzonder aan dit boek is alleen al dat het klein en direct blijft in de beschrijvingen van wat er allemaal speelde in de periode 1940-1945 en direct daarna. De verstelstem in het boek is die van een meisje dat mettertijd tot jonge vrouw wordt. En deze stem laat veel ruimte aan de lezer over om eigen conclusies te trekken bij wat er wordt gezegd.

De roman begint ook met een hoofdstuk dat speelt na de bevrijding. Waarmee Andreas Burnier meteen al éen mogelijk verhaalelement heeft uitgebannen. Een boek dat in de oorlog speelt, met al zijn geweld, is automatisch spannend als de normale chronologie wordt aangehouden; omdat dan tot het einde een vraag blijft wie er overleeft. Burnier zocht deze spanning niet.

Bovendien rekende de auteur in dat beginhoofdstuk meteen al af met het algemene optimisme dat er was na de oorlog, dat nu alles anders worden zou. De hoofdpersoon kon alleen nog altijd niet zwemmen op een moment dat zij daar zin in had. Weggejaagd werd ze omdat enkel jongens dat uur in het bad mochten zijn. Uitsluiting op arbitraire gronden was gewoon blijven bestaan.

De volgende hoofdstukken tellen terug, tot en met het eerste oorlogsjaar, en bestaan dan telkens ook uit zedenschetsen. Want het joodse meisje Simone leeft al vroeg ondergedoken, gescheiden van haar ouders, op wel heel verschillende schuiladressen. Variërend van stadse Steiner-adepten tot bij boeren op het platteland.

En het is telkens vooral haar blik — en daarmee hoe ze vertelt over wat ze meemaakt, wat daarbij dan even het nieuwe normaal werd, en haar fantasieën om deze werkelijkheid aan te willen passen — die deze roman zo bijzonder maakt.

Er is ook slechts éen klein euvel waarom ik dit uiteindelijk net niet het geniale boek vind dat het had kunnen zijn; éen punt waarom de roman nu even niet het boekloglabel aanbevolen krijgt. Want, de auteur grijpt in de eerste hoofdstukken weleens in de gedachten in van het meisje dat het verhaal vertelt. Burnier kon het niet nalaten om haar hoofdpersoon — die zo op haarzelf zal hebben geleken — vanuit 1969 een enkele maal net iets wijzer te maken dan ze had kunnen zijn.

Vervalsinkjes vind ik dat, van het bijzondere geluid dat het boek draagt. Tonen die daar niet horen.

En dan zijn er waarschijnlijk lange discussies te voeren over de vraag of auteurs niet werkelijk alles mogen in hun teksten — en of dat daar niet toch grenzen bestaan daarin.

Voor mij was het ditmaal simpel. Mij vielen de ingrepen van buiten op, want ik werd daardoor uit het eigenlijke verhaal geworpen. De ‘willing suspension of disbelief’ was daarmee voor even opgeheven. Ik wist weer een boek aan het lezen te zijn. En altijd als een auteur dat bewerkstelligt, deugt er toch ook iets niet aan zijn of haar werk.

Andreas Burnier, Het jongensuur
104 pagina’s
Em. Querido’s Uitgeverij 1979, oorspronkelijk 1969

[x]opgenomen in het dossier:


© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden