Geluk van de kunst ~ Marc Reugebrink

► door: A.IJ. van den Berg

Een tekstje als dit wordt op zijn minst enkele honderden keren geopend op de schermen van bezoekers. Of zo iemand deze woorden vervolgens ook leest, verraadt de software niet die de statistieken vast legt. De hoop kon weleens ijdel zijn.

Er zijn ook boeklogjes die inmiddels tienduizenden keren werden gezien. Waardoor ik heb geleerd — voor zover me dat nog niet bekend was — wat zoal een massaal bezoek kan trekken. Schrijf vooral over boekenlijsttoppers, en hele schoolklassen komen buurten. Of zet eens een plaatje uit een populaire strip online. De visite blijft binnenstromen.

De essaybundel Het geluk van de kunst van de Nederlandse Belg Marc Reugebrink [1960] is geen boekenlijstfavoriet. En van gebundelde essays is bovendien al een tijd bekend dat die nog moeilijker afzet vinden dan de toch al zo pover verkopende bundels van dichters. Dus is me bij het schrijven van deze regels al duidelijk dat hooguit een paar honderd mensen zullen lezen wat ik zoal dacht bij een boek dat optimistisch geschat misschien een duizend lezers gaat krijgen in zijn bestaan.

In beide gevallen zijn deze aantallen te laag. Al is dat voor Reugebrink en diens uitgever aanzienlijk vervelender dan voor mij. Zijn beschouwingen over de staat van de huidige literatuur horen tot de betere die ik ooit las. Terwijl dit boeklogje er éen der velen is; zelfs al neem ik het ook op in een apart dossier.

Wilde ik massa’s volk krijgen hier, dan werden er heel andere boeken besproken.

Reugebrink is overigens de eerste die toe zal geven dat hij geen grote naam heeft als schrijver. Ook al won hij in 2008 de Gouden Uil voor zijn roman Het grote uitstel, dat veranderde aan deze status niets.

In Het geluk van de kunst wordt onder meer verwerkt wat het winnen van zo’n commerciële literaire prijs betekenen kan in het leven van een auteur. Al is het misschien beter om in dit geval te schrijven: hoe weinig zo’n prijs uiteindelijk uitmaakt, op even wat extra aandacht na, een scheut prijzengeld, en een ongetwijfeld lillijk kunstwerk dat op de publiciteitsfoto’s even dienen moest als winnaarsbokaal.

Marc Reugebrink stelde zich met zijn essays ten doel om min of meer vast te leggen wat het betekende om een literair schrijver te zijn anno 2012. Hij droeg het boek mede daarom op aan zijn dan zevenjarige dochter. Voor later. Omdat zij een lezer is, die nog vindt dat ze lezen moet, terwijl haar vader nu al ziet dat er zo veel andere manieren bestaan waarmee ze haar tijd kan gaan vullen.

En de waarde van deze bundel zit er dan voor mij in dat het niet bij deze ene relativering bleef, uit het begin van het boek. Al leunt Reugebrink wel opzichtig op Sloterdijk als hij de teloorgang analyseert van de leescultuur sinds 1945.

Bovendien blijft Marc Reugebrink desondanks een romanticus — waar ik dat nu net niet ben — die een toestand uit het verleden absoluteert die zo wel nooit bestaan zal hebben. Zijn idee is het dat schrijvers ooit statuur hadden, en daarmee gezag; waarmee dus ook de literatuur van grote betekenis was in de cultuur. En daarmee nu niet meer is.

Maar het meeste uit het verleden verdwijnt — wat daarmee niet meteen iets zegt over de waarde van wat wel overblijft

En omdat voor mij de uitvinding van bijvoorbeeld de rioolpomp een veel grotere zegen voor de mensheid is gebleken dan welke roman ook, heb ik nog altijd enorme moeite met die standaardverheerlijking van bellettrie.

Er ligt voor mij nu eenmaal het simpele gegeven dat wij mensen weliswaar denken in verhalen — waardoor de vertelling altijd zal blijven bestaan; en religies waarschijnlijk ook — maar dat slechts éen vorm van verhalen vertellen op een vreemde manier heilig wordt verklaard. De roman. En daarmee wordt inmiddels bedoeld, de hedendaagse literaire roman, waarin verhalen zelden rechtuit worden verteld, en waar doorgaans enkel van te genieten valt voor een publiek met enige leeservaring.

Zulke lezers hebben niet alleen nogal wat tijd van hun leven moeten investeren om zoveel ervaring op te doen, elke roman opnieuw vergt weer uren van hun bestaan.

Voor mij is het inmiddels zo dat te weinig auteurs nog iets in romanvorm weten te vangen dat mij van begin tot eind kan boeien. Ik ben de verslaving voorbij, en acht het genre gauw eens te moeilijk geworden voor de beoefenaren. Er komen domweg te veel romans uit ook. Daardoor sneeuwt het schaarse goede onder, en is er te veel aandacht voor het wel heel matige.

De status van de roman is dus allereerst nog altijd dat iedereen denkt er éen te moeten schrijven. En te kunnen schrijven ook.

En dan is te begrijpen dat het een romanschrijver, als Reugebrink, niet zal lukken om zijn hele bestaan kapot te relativeren, en eens echt principiële vragen te stellen bij de status en aard van lange fictiewerken; van de prehistorie tot in het huidige tijdsgewricht.

Net als het logisch is dat zo’n auteur er dan voor kiest om zijn gedachten te vangen in een essay — het genre voor nog veel fijnere luiden dan de toch al zo selectieve literaire roman.

Alleen blijft diens boek daardoor grotendeels bestaan uit shoptalk. Intelligent geformuleerde en inzicht biedende shoptalk weliswaar, maar een principieel conservatief-romantische tekst, waarin de schrijver impliciet toont dat hij liever zag dat het anders was; terwijl hij niet begrijpt waarom het niet gewoon anders zijn kan.

Hoe interessant het verder ook was wat hij te melden had over het vak en de beschouwingen daarover. Zo maakt hij bijvoorbeeld pijnlijk helder duidelijk waarin Thomas Vaessens’ vreemde monografie De revanche van de roman, en sowieso de literatuurbeschouwing in Nederland, intellectueel tekortschiet. Boeken worden nooit eens in een context gezet. Breder kijken dan het boek alleen is hier vreemd.

Maar het perspectief in welke beschouwing ook, door wie ook geschreven, wordt mij helaas zelden ruim genoeg genomen.

Marc Reugebrink, Het geluk van de kunst
Essay

224 pagina’s
De Bezige Bij, 2012

[x]opgenomen in het dossier: ,


© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden