Lof der botheid ~ René van Stipriaan

► door: A.IJ. van den Berg

Niet alle momenten in de geschiedenis vind ik even interessant. En tegelijkertijd is dat vooroordeel geheel onzinnig. Mijn weerzin betreft namelijk nooit dat tijdperk, of die gebeurtenissen, maar de uitleg die mensen daar later nog eens aan hebben gegeven. Al wat zij in hun kippendrift overdreven belangrijk hebben gemaakt, stoot mij vrijwel automatisch af.

Zo ben ik doorgaans niet bijster geïnteresseerd in de Tachtigjarige Oorlog, waarmee de noordelijke Nederlanden zijn onafhankelijkheid veroverde, of de Gouden Eeuw.

Al speelt daar niet alleen bij mee dat de overdaad aan belangstelling voor deze twee overlappende tijdvakken schaadt. Die beschreven periode leek me ook zo’n enorme uitzondering in de verder doorgaans uiterst gezapig verlopende geschiedenis van Nederland in het tweede millennium na Christus. Eindelijk gebeurde er eens even iets bijzonders!

Mij interesseert het meest aan de geschiedenis wat ergens normaal was ooit, en waarom dan toch. En Gouden Eeuwen horen daar niet echt bij.

De bundel Lof der botheid boeide me dan wel weer. Zelfs al bestaat die uit een verzameling mengelwerk dat al eens elders verschenen is, of door René van Stipriaan werd uitgesproken, met teksten over net die twee door mij zo oninteressant bevonden periodes.

En er kunnen verschillende redenen voor zijn het plezier waarmee ik dit boek las.

Zo begon Van Stipriaan zijn wetenschappelijke loopbaan met een studie Nederlands, voor hij literair historicus werd; wat dan weer kan verklaren dat hij zo veel cultuur mee laat wegen in zijn stukken over het verleden — en geschiedenis is vooral saai als die enkel over evenementen gaat, zoals veldslagen of machtswisselingen.

En het tweede stuk in de bundel, ‘Dure lessen aan de Maas’, liet nog weer iets anders zien. Dat gaat over het eerste jaar van de Nederlandse Opstand, waarin het met de rebellie van Willem van Oranje heel makkelijk ook volkomen verkeerd had kunnen aflopen. Het legitieme gezag had in de Hertog van Alva een iets te geslepen veldheer.

Ik wist bijvoorbeeld niet dat de bezittingen van Willem van Oranje in de Nederlanden hem wettelijk waren ontnomen. Of dat hij zich zelfs even voor het geld als freelancer moest laten inhuren door de hugenoten om tegen de Franse koning te gaan vechten.

Van Stipriaan ziet dat geldgebrek na de confiscaties als de belangrijkste motivator van Oranje om de opstand door te zetten, ondanks alle tegenslagen in 1568. Niet de innige wens tot godsdienstvrijheid die volgens de propaganda zo bepalend zou zijn geweest.

En ik merk zulke theorieën erg te appreciëren omdat ze de standaardvertelling zo prettig compliceren. Ook al omdat veel me aan dat gebruikelijke verhaal me tegenstaat; om het juichende simplisme.

Vertel me iets zoals iedereen dat altijd al deed, en de kans is groot dat ik me verveel.

Dat tweede hoofdstuk maakte daarop me zelfs ontvankelijk voor een tekst over de kwestie wie nu eigenlijk de tekst voor het Wilhelmus geschreven heeft — normaliter hoogstens een vraag waaraan me zou boeien welke methoden wetenschappers dan inzetten ter bewijs. René van Stipriaan meent dat het huidige volkslied iets later is geschreven dan doorgaans wordt aangenomen, juist om dat rampzalige jaar 1568. Er moest eerst nog wel iets te eren zijn aan Willem van Oranje.

En zo had al het opgenomen materiaal steeds wel iets dat prikkelde; zelfs als het om zeventiende-eeuwse schrijvers ging die ik verder nooit zal lezen. Al is mijn vermoeden ook dat ik nog altijd geen lust zal hebben om een grote en dikke monografie te lezen over die Tachtigjarige Oorlog, of de Gouden Eeuw.

Speldeprikjes kunnen onverwacht iets treffen en daardoor aangenaam zijn, zo’n voorhamer slaat al te makkelijk dood.

René van Stipriaan, Lof der botheid
Hoe de Hollanders hun naïviteit verloren

232 pagina’s
Em. Querido’s Uitgeverij, 2016

[x]


© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden