Knorrende beesten ~ F. Bordewijk

► door: A.IJ. van den Berg

De novelle Knorrende beesten van Bordewijk gaat over auto’s. De schrijver verdierlijkte deze dan weliswaar, in het boek, en al helemaal in de titel daarvan. Toch gaat het telkens gewoon om auto’s, die door een mens bestuurd moeten worden. Zelfs al staan ze in het boek dan meestal stil, op de parkeerplaats van een plaats met grote hotels aan de kust.

Maar hoe dacht F. Bordewijk [1884 – 1964] over dat autorijden? Begin jaren dertig? Toen er in Nederland amper autoverkeer was?

Nu is het link om mentaliteitsgeschiedenis te bedrijven op basis van romans. Alleen al omdat de stem van éen auteur totaal kan afwijken van hoe de goegemeente dacht op dat moment.

Niettemin zijn er wel degelijk historici die romans gebruiken als bron bij hun onderzoek.

En ik was domweg nieuwsgierig óf er iets van een groter idee over de auto in deze novelle zou staan. Mij is nu eenmaal geleerd dat het met die autocultuur pas wat werd na de Tweede Wereldoorlog; toen onder druk van de Amerikanen en hun Marshallplan ook de verandering werd ingezet naar een op olie gebaseerde economie. En in de jaren veertig reden in de VS de helft van alle auto’s in de wereld.

Bordewijk viel evenwel niet op meta-ideeën te betrappen. Of hoogstens aan het begin van de laatste episode in het boek, waarin hij de volmaaktheden van de auto bejubelt zonder daarbij blind te zijn voor de gebreken.

De schoonste zege van de mens is niet het paard. Het is het dier dat, tot volle wasdom gekoesterd in de buidel der moederfabriek, niet hoeft te leren, onmiddellijk bereid tot alles in de wereld van het verkeer. Het heeft geen eigen leven weliswaar, maar hoe onmachtig is vaak het natuurleven.

Het heeft een kunstleven van de hoogste orde, de mens is de schepper van zijn perfectie. Toch niet geheel. Het zou naar aardse maatstaven volmaakt zijn, wanneer het niet de eerste duizend mijlen zijn organisme moest sparen, wanneer het niet desondanks zich zo snel uitleefde, zo snel tot gammelheid inzonk, wanneer het niet zo kwetsbaar was door uiterlijke weerstand.

En als ik heel erg hinein ga interpretieren is de episode met de autorace, van een mijl op de boulevard in de badplaats, misschien ook nog typerend. Daarin gaat een onschuldige dood na een crash, zonder dat de race hierdoor beëindigd wordt; want zo was dit nu eenmaal van tevoren afgesproken.

Dat die heilige auto best hier en daar een mensenleventje kosten mag, geldt vanzelfsprekend op dit moment nog. Al is Nederland daarin bijna heilig vergeleken met andere landen.

Knorrende beesten is een novelle die uit tien losstaande episoden bestaat, die zich in een badplaats afspelen in de loop van een jaar, en die zich moeilijk laat samenvatten bij gebrek aan een groter verhaal. Bordewijk droeg het boek op aan zijn vrouw, en noemde het een roman van een parkeerseizoen.

Tijdens het hoogseizoen prijken er dure auto’s op de parkeerplaats, en zijn er evenementen, zoals die race, en ook komt de wereld even langs met alle drukte van een grote conferentie; daarom werd er een Concours d’Élégance georganiseerd.

Als er in het naseizoen al een auto op de parkeerplaats staat, dan is die een heel stuk sjofeler.

Het boek beviel me nog het meest om Bordewijk’s taal, die indertijd nog aan de karige kant was, zo niet totaal is uitgebeend. Er staan nogal wat zinnetjes in het boek waar ik even wat langer naar gekeken heb. Zoals:

Zij reden naar de stad die ros brandde aan de kim.

Helemaal in deze tijd, nu schrijven zo vaak gelijk staat aan het vullen van bladzijden, maakt niet uit hoe, en er amper romans verschijnen van minder dan tweehonderd pagina’s, denk ik helaas toch te vaak: less is more.

F. Bordewijk, Knorrende beesten
51 pagina’s
De Gemeenschap, 1934

[x]opgenomen in het dossier:


© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

een reactie

Karel  op 14 maart 2019 @ 13:02:04

Het zou misschien interessant zijn om de dwarsverbanden te onderzoeken tussen het akkoord tussen de V.S. en
Saoedi-Arabië in ’48 (waarbij de V.S. het grootste olieveld ging exploiteren, dacht ik) en de groeiende mobiliteit in Europa. Het Marshallplan ging tevens van start in ’48.

Want in de eerste jaren na W.O. II werden niet zo gek veel auto’s verkocht. De 2CV haalde in zijn eerste tien productiejaren een productie van iets om en bij 130.000 auto’s. Wat niet zo overdonderend veel was. Daarna (tussen eind de jaren vijftig en begin de jaren zestig) werden er op amper twee jaar iets van een 100.000 2CV’s geproduceerd. De Fiat 500 (die ook heel wat gezinnen voor het eerst op de weg hielp) verscheen ook pas in ’57.

Die wittebroodsfeer rond de auto zie je naar mijn gevoel mooi in een film als Haanstra’s “Alleman” (’63?). Je ziet mensen picknicken op de middenberm van de autosnelweg. Ik vraag me dan ook af of de mensen blind waren voor de gevaren die gekoppeld zijn aan autorijden.

Het interieur van een Citroën DS bijvoorbeeld was een potentiële martelkamer bij een frontaal ongeval (om nog maar te zwijgen over een Cadillac Fleetwood). Iemand moet toch ook gedacht hebben dat het geen al te goed idee was om 110 km/u te rijden met iets als een Citroën Mehari?

Nu lijken we in de antithese terechtgekomen (vind ik toch). De auto lijkt een product van de duivel, terwijl het naar mijn gevoel toch gaat om het loskoppelen van de link tussen individualiteit en mobiliteit.