En toen viel ik van het podium ~ Lidewijde Paris (sam.)

Waarom schrijft iemand een boek? Niet om daar vervolgens de boer mee op te gaan, en lezingen te geven, of in de media te verschijnen. Lijkt me. Want, voor wie in de eerste plaats die publieke optredens ambieert, zijn er eenvoudiger methoden voorhanden, dan om zich eerst jarenlang in alle eenzaamheid op te sluiten en een publicabel boek te maken.

In deze tijd van het jaar, als de Boekenweek weer eens op de evenementenkalender staat, en rijen auteurs het land doorreizen — als exploiteerden ze kermisattracties — groeit er altijd een groot medelijden met hen.

De handel moet weer eens worden verkocht.

Deze bloemlezing van Lidewijde Paris geeft verdere voeding aan dit medelijden. Zelfs al zullen de opgenomen verhalen ook weleens lekker zijn aangezet, voor het effect.

Een aantal auteurs uit deze bundel had de ervaring een kermisattractie te zijn al eens verwerkt in een boek. Van onder meer Joost Zwagerman en Geerten Meijsing werden passages opgenomen, die geheel, of voor een groot deel uit romans stammen, met schrijvers als hoofdpersonen.

Anderen stuurden elders gepubliceerde columns en krantendagboeken in. Zoals Gerrit Krol het deed, met de bekende column over zijn black out op televisie.

Niet dat ik het overige werk allemaal ook al kende, maar toch viel me op dat de beste stukken speciaal voor dit boek geschreven werden. Zo gaf Nelleke Noordervliet als prettig meta-commentaar dat schrijvers altijd nog wel een stukkie hebben liggen, voor wat er nu weer geëist wordt voor de themaweek of themabundel.

Christiaan Weijts maakte bijvoorbeeld bedroevend duidelijk dat media-optredens allemaal volgens een stramien verlopen. En in zijn geval was dit dat interviewers het steeds heel belangrijk vonden dat Weijts zelf voor stalking was aangeklaagd. Was dit ook nog eens een onderwerp in zijn debuutroman.

En bij Gerbrand Bakker kwam als gênant moment voor dat de zaal wilde weten door welke Nederlandse schrijver hij beïnvloed was. Twee werelden botsten, want hij wist zo gauw alleen Amerikanen.

Enfin, ik schreef hier eerder al eens dat lezingen of andere publieke optredens van schrijvers me totaal niet meer lokken. In dezelfde tijd die een bezoek zou kosten, kun je ook een intiem tête-à-tête met ze hebben, door een boek uit te lezen.

Deze bloemlezing bracht me van die overtuiging niet af.

En toen viel ik van het podium
Schrijvers in verlegenheid

Samengesteld en ingeleid door Lidewijde Paris
256 pagina’s
Prometheus, 2007

Jasper en zijn knecht ~ Gerbrand Bakker

Wie eenmaal heeft leren lezen, wat moeilijker is dan onze cultuur doorgaans erkent, heeft daardoor redelijk leren inschatten wat de auteurs van een fictieboek voor mensen zijn. Welk verhaal verteld wordt, en hoe, en in wat voor taal, zegt alles over de maker.

En goed beschouwd zijn nogal wat schrijvers gemankeerde mensen. Het is ook raar wat ze doen, door niet gewoon te leven in de chaos waar iedereen doorheen moet, maar om dat leven nog eens in een vorm te willen drukken, van een verhaal, waarin dan wel een logica zit.

Kost het schrijven van een beetje boek ook nog eens jaren van iemands tijd.

Non-fictie dan weer blijkt alleen weleens met interpretatiemoeilijkheden te komen die fictie niet per se heeft. Want wat als een auteur zelf al uitlegt wat hij er voor eentje is? Kan hij daarin worden vertrouwd?

Bij het lezen van de kroniek Jasper en zijn knecht van Gerbrand Bakker viel namelijk iets op. Dat is in de kern geen heel ander boek dan Ik bestaat uit twee letters van Anton Dautzenberg; eveneens een deeltje privé-domein. De twee auteurs gebruiken daarin een jaar van hun leven om een balans op te maken. Want er valt nog wel iets te verbeteren.

Beide mannen worstelen dan ook met depressies, en daarmee het ontbreken van geluk, en hebben dat al decennia gedaan.

Bij Bakker speelt bijvoorbeeld dan dat hij al een tijd geen roman meer schreef, en daar ook geen lust meer toe voelt, terwijl hij toch zijn bekendheid verdiende met die lange fictiewerken. Alleen daalde inmiddels ook het besef in dat het schrijven van die romans misschien wel telkens een vlucht is geweest, om het bestaan nog even draaglijk te kunnen voortslepen met die depressie.

Dit boek vertelt dan onder meer dat Gerbrand Bakker opgroeide in een vol plattelandshuishouden, met broers boven hem en na hem, en dat hij daar al niet bijster gelukkig is. De eerste echte bestaanscrisis breekt aan in Leeuwarden, waar hij aan de agogische academie studeerde. Nog weer later, studerend in Amsterdam, volgt er eindelijk therapie. Alleen weet hij niet hoe hij de hem toegemeten tijd moet invullen, waardoor zijn behandelaar dat uurtje benut om bij te slapen.

Zelfs de wanhoop in een leven kan op een lichte manier worden gebracht, als een schrijver een beetje kwaliteiten heeft; zoals Bakker ruimschoots bezit.

Raamvertelling om dat levensverhaal, en een luchtige kroniek van het jaar 2015 in het boek, is Bakker’s tijd met de hond Jasper; een bastaard met iets windhonderigs, die ooit van een Grieks strand werd geïmporteerd. En Jasper gedraagt zich niet heel honds. Blij dat zijn baasje weer thuis komt, is het beest zelden. Gaan ze wandelen, dan verdwijnt de hond rustig voor enkele uren.

Dit boek speelt zich grotendeels af in een gehucht in de Eifel, waar Bakker een huis heeft gekocht met het prijzengeld voor éen van zijn romans. Niettemin heeft de schrijver nog altijd niet zoiets praktisch als een rijbewijs gehaald. Daardoor komen er nogal wat Duitse buren voor in zijn anekdotes; anders dan bij de gedeelten die spelen in Amsterdam.

Aan dat huis moet nog van alles verbeterd worden. En het is helemaal nodig dat er een hek komt om de tuin, zodat Jasper tenminste niet direct het bos in vlucht als hij naar buiten mag, of passerende motorrijders omver springt.

Dat hek komt er ook. En het kost duizenden euro’s. Alleen heeft Jasper daar niets meer aan. De laatste hoofdstukken van het boek beschrijven plots de dood van de eenkennige jonge hond; waarvan zijn baas stukje bij beetje heeft moeten toegeven in het boek dat die meer nukkigheden met hem gemeen had dan goed was, voor beide.

Maar uiteindelijk is Jasper en zijn knecht een overvolle uitgave, die zich daarmee wat onttrekt aan de wetten van de samenvatting achteraf; want ik zou daarom te makkelijk de nadruk op het verkeerde kunnen leggen.

Zo bevat dit boek ook gewoon Bakker’s nawoord bij een vertaling van een deel van Het bureau van Voskuil. In het Duits.

En verder moest nog worden vermeld dat Anton Dautzenberg en Gerbrand Bakker in elkaar kronieken voorkomen. Op een positieve manier zelfs. Daar waarbij het over andere schrijvers gauw eens heel wat negatiever is.

Zowel Dautzenberg’s boek als dat van Bakker riepen alleen de vraag op die op boeklog al speelt vanaf het begin. Vind ik deze auteurs misschien niet sympathieker dan ze zijn, door hoe ze hun wederwaardigheden hebben opgeschreven?

De bekentenis, of de schijnbare bekentenis, is een nogal krachtig stijlmiddel. Auteurs kunnen in autobiografieën gemakkelijk een grote indruk maken met hun openhartigheid; of door eerlijkheid op een realistische manier te faken.

En ik sta er op zich niet van te kijken dat beide schrijvers worstelden met hun bestaan, en dat misschien nog wel doen. Is het zelfs zo dat er een maatschappelijk taboe bestaat op geestelijke problemen, waarmee hun kronieken plots emancipatoire geschriften zijn te noemen.

Maar, wat maakte nu precies dat juist deze beide boeken zo veel indruk maakten? Is dat door het rechtstreeks aanspreken van mijn empathie door dat uitventen van hun kwetsbaarheden?

De leesvreugde kwam toch echt niet alleen doordat ze een kroniek over een jaar wisten te schrijven die nu eens niet verveelde, of verzandde in trivia — zoals bij eerdere deeltjes privé-domein van Nederlandse auteurs.

Wat is al die schijnbare leeservaring van mij eigenlijk waard als ik zo’n heel elementaire vraag al niet beantwoorden kan?

Gerbrand Bakker, Jasper en zijn knecht
396 pagina’s
De Arbeiderspers, 2016
privé-domein nr. 287

Juni ~ Gerbrand Bakker

In de kroniek Jasper en zijn knecht maak Gerbrand Bakker nogal een nummer over zijn roman Juni. Dat boek is in 2015 net uit in Engelse vertaling, en krijgt vervolgens enkel lovende recensies. Waarvan dan ook tekenende citaten werden opgenomen in die autobiografie.

Toen Juni uitkwam in Nederland was de ontvangst nogal anders geweest. Vrijwel geen recensent hier had er iets goeds over te melden gehad. En Bakker wilde met terugwerkende kracht in zijn autobiografie het gelijk halen eerder wel degelijk een roman te hebben geschreven die stond.

Reden genoeg voor mij om dit boek er toch eens bij te pakken. Waarbij nog zij opgemerkt dat eerdere pogingen om een roman van Bakker te lezen allemaal mislukten. En Juni liet me ook overduidelijk zien waarom dat toen was.

Tegelijk begint deze roman behoorlijk intrigerend, zo niet anarchistisch, omdat het verhaal dan even verteld wordt vanuit het perspectief van koningin Juliana, de oude koningin, die in juni 1969 een tweedaags bezoek bracht aan de kop van Noord-Holland. Voor haar zijn die dagen gevuld met voorspelbare routines, zoals Bakker ook prettig sardonisch aangeeft. De enige lol die ze er aan beleefde, is om telkens net even af te wijken van het protocol. Op de mensen die ze onderweg tegenkwam, maakte zo’n ontmoeting van niets alleen wel vaak een blijvende indruk.

De oude koningin ziet dan een moeder met een jong meisje zich net te laat aan sluiten bij de menigte in een dorp, en neemt speciaal nog de moeite om deze twee even op te zoeken. En dat krijgt dan betekenis door wat er later die dag nog staat te gebeuren.

Die latere gebeurtenis verandert hoe het gezin dat getroffen werd in het leven komt te staan.

Het grootste deel van Juni gaat ook over dat boerengezin, een goede veertig jaar later. Waarvan de leden zelden iets met elkaar delen; hun aard is het niet om over emoties te praten. Alleen zijn ze allemaal, ook door andere gebeurtenissen sindsdien, op hun manier getekend.

Speelt het eigenlijke verhaal zich ook nog grotendeels af op éen dag, van broeierige hitte in juni, in dat dorp op het Noord-Hollandse platteland. En al deze beperkingen maakten de roman kleiner dan me lief is. De voornaamste ontwikkeling ontstaat nog doordat elk hoofdstuk vanuit het perspectief van een ander personage geschreven wordt.

Heel een boek lang moeten meeleven met mensen die langs elkaar heen praten, of zwijgen, en als ze iets zeggen niet bijzonders te melden te hebben, wordt dan een taak.

De voornaamste reden om Juni uit te lezen werd dan ook dat me vooral ging intrigeren welke elementen Gerbrand Bakker uit zijn eigen jeugd — zoals beschreven in Jasper en zijn knecht — benut had in deze roman. Dat waren er niet weinig.

Ofwel, achteraf gezien is dit zeker geen slecht geschreven boek. Uiteindelijk raakt vrijwel alles elkaar in de vertelling. Er is duidelijk nagedacht over de compositie — maar had ik dit wel een interessant boek gevonden, dan had dat gepronk met die schrijversalmacht God te kunnen spelen in eigen tekst me waarschijnlijk geërgerd.

Nu gold simpelweg dat ik nooit genoeg te doen kreeg als lezer om enkel door het verhaal geboeid te kunnen blijven.

Gerbrand Bakker, Juni
272 pagina’s
Cossee, 2009