Genoegdoening van poëzie ~ Seamus Heaney

Heaney won de Nobelprijs in 1995. En De genoegdoening van poëzie lijkt me typisch zo’n boek dat uitgevers dan op de markt brengen omdat er belangstelling voor zo’n schrijver is; maar diens dichtbundels alleen misschien wat weinig bieden.

Het boek bevat tien lezingen over poëzie, die Seamus Heaney tussen 1989 en 1994 uitsprak als ‘Professor of poetry’ in Oxford. En gezien de lengte moeten die colleges elk zo’n uur hebben geduurd.

Ik las deze bundel om uiteenlopende redenen. Zo was ik nieuwsgierig naar de vertalingen van Jan Eijkelboom; zeker bij al die zo verschillende dichters die Heaney citeert.

Tegelijk biedt deze uitgave alle poëziecitaten ook in het Engels, achterin. Dus las ik telkens toch de originele strofen; kon Eijkelboom nog zo zijn best hebben gedaan.

Ook waagde ik me alleen aan deze lezingen omdat Heaney veelal dichters behandelde die me iets zeggen. Slechts weinig auteurs, of recensenten, is het namelijk gegeven om iets te schrijven dat mij boeit als dit gaat over poëzie die me onverschillig laat. Herman de Coninck kon dat soms. Of Willem Wilmink. Maar Piet Gerbrandy al weer niet. Of Abe de Vries. En zelfs Joseph Brodsky al evenmin.

Seamus Heaney slaagde niet helemaal voor deze lakmoestest. Zijn lezing over de Schotse dichter Hugh MacDairmid sloeg bijvoorbeeld volkomen dood bij mij.

Maar had hij het over Yeats en Larkin, of Oscar Wilde, en Elizabeth Bishop, dan kwamen zijn woorden wel aan. Omdat ik deze dichters ken, en graag nog beter wil leren kennen ook.

Meest geslaagd vond ik de lezing ‘Dylan de duurzame? Over Dylan Thomas’. Simpelweg omdat Seamus Heaney daarin een vraag stelde die mij al ruim twintig jaar plaagt. Waarom kon de poëzie van Thomas een overweldigende eerste indruk geven, toen ik tiener was, en bleef daar op den duur toch weinig van over — op een enkel uitzonderlijk gedicht na?

Voor mijzelf had ik al bepaald dat mijn waardering voor zijn poëzie afnam, naarmate mijn Engels beter werd. En het daarmee leek of het vroege ontzag iets was als dat van een kind wat net de magie van toverspreuken heeft ontdekt.

Heaney komt met een verklaring, die me wel overtuigt.

Thomas’ methode als een tiener, opgesloten zittend in een masturbatorische claustrofobie, wanhopig proberend in taal vervulling van clandestiene seksuele behoeften te vinden, het soort ding dat de oude Yeats mysterieus aanduidde als ‘een verdoezelende aanraking door een gordijn’ — deze methoden waren geschikt voor de fallocentrische, kortgesloten slagwerkpoëzie die hoorde bij zijn situatie toen, maar ze waren niet wat hij later nodig had als seksueel gerijpte, wereldse en door de wereld getekende outsider in het literaire centrum. Thomas’ anti-intelectuallisme bijvoorbeeld is een onnodig verlengde ondeugende-jongensgewoonte en zijn doctriniare onrijpheid, die tegelijk vervelend en onderhoudend was in zijn leven, betekende ten slotte een achteruitgang voor zijn kunst. [124]

En ja, de lezingen bevatten nogal wat verbale krachtpatserij en retoriek. Maar daarvoor zijn het ook lezingen, en geen essays — ondanks wat de uitgever daarover meldde.

Seamus Heaney, De genoegdoening van poëzie
Essays
233 pagina’s
Meulenhoff, 1996
vertaling door Jan Eijkelboom van The Redress of Poetry, 1995

Larkin at Sixty ~ Anthony Thwaite [ed.]

Toen dit vriendenboek uitkwam, bij de zestigste verjaardag van de dichter Philip Larkin, had hij nog maar kort te leven. Alleen wist geen van de deelnemende auteurs dit, en Larkin waarschijnlijk evenmin. Deze wetenschap maakt dit tot een soms wat pijnlijk boek. Er spreekt nog zo’n enorme verwachting uit over Larkin. Het beste moest allemaal nog komen. Terwijl in werkelijkheid het oeuvre toen al afgerond was.

Ik had dit vriendenboek eerder gelezen, maar dit was toen om een duidelijke reden. In 1992 kwamen de verzamelde brieven van Larkin uit. En heel wat uit die dikke brievenbundel is gericht aan mensen die in Larkin at Sixty iets vertellen over hoe het met de verhouding tussen hen zat. Dat was nuttige achtergrondinformatie bij al die correspondentie.

Maar zo los herlezen had dit boek me aanzienlijk minder te vertellen. Niet dat er ook maar iets op de opgenomen stukken is aan te merken. Maar toch.

Ik bewonder een groot aantal gedichten van Larkin, en het is prettig om ook anderen diezelfde eerbied te zien verwoorden. Maar de eerste keer lezen had me vrijwel alle feiten bijgebracht over Larkin’s leven die me interesseerden, en die was ik duidelijk nog niet vergeten. Terwijl ik evenmin in de tussentijd zelf enorm verrijkt was in mijn ideeën over de Engelse poëzie. Dus bracht het herlezen niet wat het zo prettig kan maken; het bewijs te vinden sinds de eerste lezing zichtbaar gegroeid te zijn.

I’d eaten it.

Larkin at Sixty
Edited by Anthony Thwaite
148 pagina’s
Faber and Faber, 1982

* opgenomen essays en gedichten:

  • Noel Hughes, The Young Mr Larkin
  • Kingsley Amis, Oxford and After
  • Robert Conquest, A Proper Sport
  • Charles Monteith, Publishing Larkin
  • B. C. Bloomfield, Larkin the Librarian
  • Douglas Dunn, Memoirs of the Brynmor Jones Library
  • Harry Chambers, Meeting Philip Larkin
  • Andrew Motion, On the Plain of Holderness
  • Alan Bennett, Instead of a Present
  • Donald Mitchell, Larkin’s Music
  • John Gross, The Anthologist (on The Oxford Book of Twentieth Century English Verse)
  • George Hartley, Nothing To Be Said
  • Clive James, On His Wit
  • Alan Brownjohn, Novels into Poems
  • Christopher Ricks, Like Something Almost Being Said
  • Seamus Heaney, The Main of Light
  • Peter Porter, Going to Parties (a poem)
  • John Betjeman, Archibald (a poem)
  • Gavin Ewart, An Old Larkinian (a poem)

Rattle Bag ~ Seamus Heaney and Ted Hughes (eds.)

Sommige bloemlezingen zijn als verplichte lijstjes van wat iedereen moet kennen. En zoals uitgebreid verwoord in mijn bezwaren tegen de geschiedeniscanon, voor mij zijn zulke lijstjes de dood in de pot. Bloemlezers moeten in de eerste plaats enthousiasmeren, en de lezer een nooit vermoede rijkdom tonen van wat er allemaal is. Hoe subjectiever er daarbij te werk wordt gegaan, hoe het liever het mij doorgaans is.

The Rattle Bag is éen van de verrassendste poëziebloemlezingen die ik ken. Omdat de verrassing niet alleen in de keuze van de samenstellers zit, maar ook in de presentatie. Heaney en Hughes kozen er voor om de gedichten in alfabetische volgorde van de titel op te nemen; en dus niet, zoals gebruikelijk, in chronologie, of per dichter geordend. Het enorme voordeel van deze werkwijze is dat ik volkomen onbevangen elk nieuw vers begin te lezen. Daardoor lees ik ook de gedichten waar ik anders hoogstens met een half oog naar kijken zou of die ik domweg meteen oversla.

Nu bevat dit boek absoluut vele klassiekers, met regels waarvan de samenstellers wel degelijk willen dat iedereen ze uit het hoofd zou kennen. Maar op zo’n evergreen volgt dan weer iets obscuurs, of een kinderversje, of een gedicht uit een traditie die de Britse lezer niet meteen kent.

Heaney en Hughes wilden onder meer ook de Amerikaanse poëzie eens introduceren bij hun publiek, en schrokken evenmin terug om vertalingen op te nemen uit bijvoorbeeld het Pools, het Duits, of het Servisch.

Ik ken kortom geen bundel waarbij zo veel verschillende stemmen te horen zijn, van pagina naar pagina. Dit boek was al lang een gids voor me om Britse en Amerikaanse dichters te ontdekken. Dit boek raakt tegelijk nooit versleten, zelfs bij de zoveelste herlezing niet, omdat het geheel onvoorspelbaar blijft.

Seamus Heaney and Ted Hughes eds., The Rattle Bag
498 pagina’s
Faber and Faber, 1982

School Bag ~ Seamus Heaney and Ted Hughes (eds.)

Met The Rattle Bag was het meteen goed. Die poëziebloemlezing stond, en staat, en zal ik om de paar jaar blijven herlezen.

The School Bag is ook een verrassende bloemlezing, opnieuw samengesteld door dezelfde twee dichters — Seamus Heaney en Ted Hughes — en toch blijft mijn verhouding tot dit boek wat afstandelijker.

Ik kan bewonderen wat er in staat. Het boek heeft vele verrassende kanten. Omdat een hedendaagse gedicht bijvoorbeeld rustig gevolgd kan worden door iets uit de negende of tiende eeuw, of andersom, en er dan toch duidelijke overeenkomsten te bespeuren zijn tussen beide.

Dit is een onnoemelijk rijk boek, ondanks dat de samenstellers voor de beperking kozen om maar een vers per dichter op te nemen.

Nu ja, de hele ‘Ancient Mariner’ staat erin, en vrijwel de totale ‘Song of Myself’.

En dat laat ook meteen zien wat het doel was van deze boemlezing. Naast alle verrassingen die het boek zonder meer biedt, is het ook gewoon een schoolboek. Nuttig. Zonder meer. Ik zou het ook geen straf hebben gevonden er les uit te hebben gekregen. Maar met de keuze dit een schoolboek te laten zijn, was er ook de noodzaak om iets van een verantwoord historisch perspectief te bieden. En dit maakt de verzameling voorspelbaarder dan die in The Rattle Bag. Zelfs al volgt er niets chronologisch op elkaar, en zijn de gedichten losjes thematisch geordend.

Tegelijk laat zelfs The School Bag me wel formuleren wat mijn bezwaren zijn tegen drie van de vier recente bloemlezingen van Friese poëzie. Dat zijn namelijk eerder naslagwerken dan boeken. De gedichten staan er in gelid, geordend per dichter. En daarmee levert de verzameling misschien wel een bloemlezing op om te raadplegen, maar geen boek om spontaan even op te pakken, en dan fijn in te verdwalen.

De twee meest recente Friese bloemlezingen zijn een stuk schoolser dan dit boek, dat nota bene voor scholieren bedoeld is.

En dit gebrek staat voor mij echt los van de grootte van het taalgebied, of het corpus dichters om uit te kiezen. Niet dat ik iets tegen naslagwerken heb, maar ze staan doorgaans wel ongelezen te verstoffen in de kast.

Corpus Christi Carol

Lulley, lully, lulley, lully,
The faucon hath born my mak away.

He bare hym up, he bare hym down,
He bare hym into an orchard brown.

In that orchard ther was an hall,
That was hanged with purpill and pall.

And in that hall ther was a bede,
Hit was hangid with gold so rede.

And yn that bed ther lythe a knyght,
His wowndes bledyng day and nyght.

By that bedes side ther kneleth a may,
And she wepeth both nyght and day.
And by that bedes side ther stondith a ston,
“Corpus Christi” wretyn theron.

The School Bag
edited by
Seamus Heaney and Ted Hughes
590 pagina’s
Faber and faber, 1997