Episodes ~ Kees van Kooten

Elk nieuw boek van Kees van Kooten leest als een vervolgaflevering uit een levenslange reeks. De hoofdpersoon is namelijk altijd dezelfde wat onhandige man, met zijn mild melancholische observaties. Maar toevallig lees ik Van Kooten al zolang ik lees, en is het voor mij alleen maar prettig meer van hetzelfde voorgezet te krijgen.

In dit boek krijgt de immer al aanwezige sentimentele kant van de schrijver de ruimte. Hij is inmiddels grootvader geworden, en geniet van het voorrecht weleens op zijn kleinzoon te mogen passen.

Dit levert veel prachtige miniatuurtjes op, terwijl de lezer ook voelt hoezeer Van Kooten zich bewust is dat die intense omgang met zijn kleinzoon maar even zo duren zal. Al gauw is misschien de Playstation ineens het belangrijkst in het leven van de jongen.

Het einde van de paradijstijd kondigt zich trouwens ook al enigszins aan, als de kleinzoon zijn opa ineens ‘eep’ noemt, als test. Terwijl Van Kooten trots het hele boek daarvoor de erenaam ‘epi’ heeft gedragen; een naam die ook in de titel terugkomt. [Overigens heette dit boek volgens een aankondiging nog Epi’s centrum].

Ik ken verder niet veel voorbeelden van Nederlandstalige auteurs die bijna verstikt door liefde over een kleinkind schreven. Elsschot is er natuurlijk, met Tsjip. Carmiggelt, over zijn Koreaanse kleindochters. En nu komt Van Kooten dus bij dit selecte gezelschap.

Toch is het raar dat het er zo weinig zijn.

Kees van Kooten, Episodes
Een romance

127 pagina’s
Uitgeverij De Bezig Bij, 2007

Groot Bescheurboek ~ Kees van Kooten en Wim de Bie

Dit is misschien wel het enige boek in mijn bezit dat net zo krachtig herinneringen weet op te roepen aan mijn jeugd als een persoonlijk fotoalbum lukt. Onbevangen kan ik het daarom niet lezen. Met mij leest tegelijk het kind mee. En vooral ook de puber, voor wie alle satire niet al de lach uit herkenning opriep, maar die nog iets leerde over hoe de wereld in elkaar stak.

Kees van Kooten en Wim de Bie brachten van 1973 tot 1986 elk jaar een kalender uit, met minstens 365 voor- en achterkanten. Die heette de Bescheurkalender. En er waren nogal wat mensen die er elk jaar twee kochten. Eén om te bewaren, en éen om dagelijks te gebruiken.

Nadat de makers het te veel werk vonden om elke zomer weer, in de pauze van hun TV-activiteiten, alle teksten voor de kalender te bedenken, verscheen dit boek. Met een bloemlezing uit het beste. Even afgezien dan van de verhalen die al eens in andere boeken werden herdrukt.

Ik weet vrij zeker dat wij thuis de bescheurkalender hadden vanaf 1978. Wat betekent dat ik de teksten in het boek uit die periode minstens drie keer moet hebben gelezen. De eerste keer als de kalender was aangeschaft, of als cadeau werd ontvangen. De tweede keer als de dag verstreken was en het kalenderblaadje wegkon. En de derde maal nadat ik dit boek in handen kreeg.

Daarmee was het ook bijna een test om te kijken hoeveel ik onthouden had, bij deze vierde herleesbeurt. En meer nog, een ontdekkingstocht naar wat in dit werk al zo eigen was geworden dat ik de bron niet meer kende.

Niet vreemd vond ik zo veel van de langere verhalen en briefwisselingen bleek te kunnen herinneren. Daar blijft altijd wel een kern van hangen. Bij de foto’s en de tekeningen was dat niet eens een vraag of ik die nog kende — mijn geheugen werkt nogal visueel. Maar daarom weet ik ook niet heel talig te onthouden. De essentie van een idee of uitspraak kan me heel lang bijblijven, terwijl de precieze bewoording daarvan al heel snel verdwijnt.

Beide geheugeneffecten traden vooral op bij het herlezen van de puntige tekstjes die oorspronkelijk op de voorkant van de kalenderblaadjes hadden gestaan. Wat ik onthouden wat, was anders geformuleerd. En heel veel had ik niet onthouden.

Aardig was daarbij vooral te zien hoe Van Kooten en De Bie in hun satire op actuele zaken misschien wel een beter tijdsbeeld schetsen dan een cultureel historicus zou kunnen. Bovendien hebben ze ongeweten ontwikkelingen voorzien, zoals de SMS-taal:

En over tien jaar zal de Simplificatie
van het Engels
zó ver zijn voortgewoekerd dat men
‘2b or not 2b, that’s the ?’ zal schrijven.

[1979]

Of de pinpas.

We wilden nieuwe vloerbedekking kopen, maar de Centrale Computer in Eindhoven gaf er geen toestemming voor.

[1981]

Het leukst waren nu vanzelfsprekend de satires die ik eerder niet als satire herkende. Zoals die over nieuwe uitgaven, uit 1985. Er even van afgezien dat nu de namen anders zouden zijn.

Een boek over een oom van Etty Hillesum, die heel aardig kon tekenen.
De boodschappenlijstjes van Louis Couperus.
Receptenboekje van Willem Brakman.
Het monsterboekje van J. Slauerhoff.
Sinterklaasgdichten van P.C. Boutens.
De cafégesprekken van Brederode.
Jeugdsonates van Simon Vestdijk.
De trombonesolo’s van F.B. Hotz uit de periode 1954-1958.
Een door Peter Schat op een zolder verstopte symfonie van Peter Schat.
Naakststudies van Rien Poortvliet.
Het Grote Vieze Vuile Tafellakenboek.

Enfin, DBNL.org heeft dit boek opgenomen in zijn standaardbibiliotheek, dus dra kunt u zich ook online in de gehele tekst verdiepen. Vooral webloggers zonder inspiratie kunnen er tientallen ideeën in vinden om iets te schrijven.

Ook valt op hoeveel concepten Van Kooten en De Bie al hebben uitgewerkt waar later anderen succes mee oogstten. De boekenreeks Bluff Your Way Into… zie ik tegenwoordig niet meer in de boekhandel. Daarentegen had het afgelopen jaar nog weer ene Pierre Bayard een wereldsucces met een vergelijkbaar boek over literatuurgebluf.

Van Kooten en De Bie schreven in 1979 al een prachtige handleiding voor de valsistiese intellectueel, waarbij me éen onderdeel in het bijzonder opviel:

Tien boeken die hij beweert te hebben gelezen:

  1. The Canterbury Tales – Geoffrey Chaucer (Zeg erbij: ‘maar niet alle vierentwintig’)
  2. Tristram Shandy – Laurence Sterne (zeg erbij: ‘maar ik hou niet van het lezen van boeken die over het schrijven van boeken gaan’).
  3. Faust – Johann Wolfgang von Goethe (zeg erbij: ‘het duidelijkste werk over de mannelijke Menopauze dat ik ken’).
  4. Gullivers Reizen – Jonathan Swift (zeg erbij: ‘maar ik moet erbij zeggen dat ik te weinig weet van de Whigs en de Tories in de achttiende eeuw om het volledig als engels-politieke satire te kunnen waarderen’).
  5. Orestes – Aeschylus (zeg erbij: ‘maar Orestes van Euripides vind ik toch nèt iets punker’)
  6. De Gebroeders Karamazov – Fjodor Michaelovitsj Dostojevski (zeg erbij: ‘schande natuurlijk dat ze daar Yul Brynner voor hebben genomen. Dat had Peter Ustinov moeten wezen’)
  7. Het leven van Samuel Johnson – James Boswell (zeg erbij: ‘wat ik nu ga citeren is dus Boswell die Johnson citeert – ach nee: je moet het zelf maar lezen’)
  8. Inleiding tot de Psychoanalyse – Sigmund Freud (zeg erbij: ‘natuurlijk is Freud een clichee, maar toch een clichee van zo’n klasse, dat zeggen dat Freud een clichee is natuurlijk een clichee is’)
  9. Ulysses – James Joyce (zeg erbij: ‘nou moet ik eerlijk zeggen dat ik bij het lezen veel steun heb gehad van The Bloomsday Book van Harry Blamires’)
  10. De Collected Poems van Wallace Stevens (zeg erbij: ‘ typies zeventiger jaren trouwens – dat vermijden van sentimentaliteit en dat combineren van stijl en intelligentie’)

Nota beide bene: De Valsistiese Intellectueel kan zich uit iedere hem te moeilijk wordende conversatie redden door plotseling te zeggen: ‘Hebben jullie gisteravond trouwens Carmiggelt gelezen?’

Kees van Kooten en Wim de Bie, Het Groot Bescheurboek
424 pagina’s
Uitgeverij De Harmonie, 1986

Koot graaft zich autobio ~ Kees van Kooten

Eigenlijk had ik Van Kooten’s boek Veertig willen herlezen, omdat ik zo zoetjes aan ook in mijn veertigste levensjaar ben aangeland. Tijdens het mondeling Nederlands op de middelbare school werd er nogal gezeurd over de motieven in dat boek die wijzen op een naderende midlife-crisis.

Veertig bleek in mijn kast onvindbaar, maar dit boek was meer dan een schrale troost. Van Kooten heeft waarschijnlijk nooit beter geschreven, ondanks dat het boek een afstotelijke titel draagt. Een groot deel van verhalen in deze bundel bestaat namelijk uit het ontroerende portret van zijn dan pas overleden vader. Dat is zo goed omdat het zonder enig goedkoop effectbejag geschreven werd.

Daarnaast staan hier nog humoristische evergreens is als ‘Een koffer vol met poep’, en wat verwikkelingen met de toen nog kleine kinderen thuis. Want, ach ja, alles gaat voorbij, en ach, voorgoed voorbij.

Kees van Kooten, Koot graaft zich autobio
164 pagina’s
De Bezig Bij Pockets © 1979, deze uitvoering 1995

Mijn plezierbrevier ~ Kees van Kooten

Van Kooten heeft mij in de humor opgevoed. Was het niet door de TV-programma’s die hij maakte met Wim de Bie, danwel door hun beider Bescheurkalenders. Dus wist ik ook welke humoristen hij bewondert. Van een idool lees je elk interview, zelfs al staat hij dan maar zelden zulke gesprekken toe.

Alleen daarom is het prettig al zijn helden nu eens verzameld te zien in een boek, omdat de kwaliteit van alles daarin al bij voorbaat buiten kijf staat.

Maar, onafhankelijk van Van Kooten had ik al een hoop auteurs gelezen die hij erg goed vindt. Begin jaren negentig verscheen The Oxford Book of Humourous Prose van Frank Muir. Dat is een bibliotheek van een boek, die me de weg heeft gewezen naar heel wat leuke schrijvers.

Van nogal wat verhalen in deze bundel kende ik daarom het origineel ook. Daardoor viel me op dat Kees van Kooten ze in zijn vertaling nogal eens op eigen toon lijkt te hebben gebracht. Bovendien citeert hij in de inleiding op een verhaal regelmatig uit eigen werk, waardoor die overeenkomst extra opvalt. Vele verhalen lijken vooral zijn eigen repertoire uit te breiden, met die eeuwig onhandige man als hoofdpersoon.

Nu pakt dat in sommige gevallen goed uit. S.J. Perelman heb ik nooit goed kunnen lezen in het Engels, omdat de leukigheid er zo dik bovenop ligt bij hem. Van Kooten maakt hem bijna leesbaar.

Maar bij mijn helden als een E.B White blijft een vertaling toch maar een vertaling. Niet dat dit Van Kooten is aan te rekenen. Het bewijst alleen maar dat er zelden iets boven het origineel gaat.

Verder ben ik er nog niet uit of de uitgekozen verhalen nu erg ouderwets zijn in hun behandeling van het menselijk tekort, of dat die overeenkomst ze juist enorm tijdloos maakt.

Kees van Kooten red. Mijn plezierbrevier
De natuurleukste korte verhalen volgens mij
488 pagina’s
Uitgeverij De Harmonie © 2006

bijzonderheid: met mp3’s op bijgeleverde mini-cd


Veertig ~ Kees van Kooten

Elk boek is een spiegel waarin de lezer zijn eigen beelden in projecteert en herkent. Ik schreef daar vaker over. Daarom is het jammer dat ik nu pas ontdek hoeveel nut iets als boeklog heeft om vast te leggen wat ik in al die boeken zie. Wat had ik hier vroeger wel niet kunnen schrijven, toen mijn lezen nog een echte ontdekkingsreis was.

Ik ben helaas wat te cynisch geworden. Mijn leeservaring dempt makkelijk een al te grote emotionele betrokkenheid.

Toch zijn er een paar boeken waarvan ik wel vrij zeker weet wanneer ik ze las. En ook wat ze mij deden. Eén daarvan is deze, van Kees van Kooten. Een moetje was dat op school, van het verplicht lezen van een voorgeselecteerde lijst.

Vijfentwintig jaar geleden las ik dit boek, waarin een bekende Nederlander beschrijft hoe hij veertig werd. Thans ben ik die leeftijd zelf dicht genaderd.

Toen moest ik vragen over deze verhalenbundel beantwoorden, als de betekenis van de titel. En ik herinner me braaf iets gezegd te hebben over hoe de Van Kooten in dit boek ineens door lichamelijke kwaaltjes werd bezocht [Prostatitis]. Of dat hij iets aan conditietraining ging doen tegen het verval.

De blik waarmee een vijftienjarige/zestienjarige naar oude mannen kijkt, is meedogenloos.

Maar lichamelijk ken ik de problemen die Van Kooten beschrijft nu ook nog niet. Zelfs niet als ik ga overdrijven om leuke verhalen te krijgen.

Misschien wat raar, maar Veertig was bij het lezen behalve een boek met verhalen ook een soort checklist. Maar vrijwel het enige dat Van Kooten toen en ik nu gemeen hebben, is dat onze slapen grijzen. Goed dat de originele foto van toen op de voorplaat ook in de herdrukken gehandhaaft bleef.

En ik ben blij me ooit voorgenomen te hebben dit boek nog eens in te kijken. Het is goed. Grappig, maar goed gedoseerd. En er zijn te veel zaken die een vijftienjarige nog niet meevoelt bij het lezen.

Van Kooten is bijvoorbeeld zo sentimenteel als maar kan, als hij in het verhaal ‘L’écrivain’ zijn gezin een tijdje verlaat, om bij wijze van verjaardagscadeau alleen in een hotel meesterwerken te gaan schrijven. En indertijd stoorde het me dat hij zijn knusse gezinnetje zo miste.

Nu niet meer.

Kees van Kooten, Veertig
Drie verhalen

125 pagina’s
Uitgeverij De Bezige Bij 2000, oorspronkelijk 1982

Verrekijker ~ Kees van Kooten

Enkel kritische recensies las ik tot nu toe over Kees van Kooten’s Boekenweekgeschenk. En het lezen van dat geschenk is toch al zo’n verplicht nummer — de uitgave richt zich elk jaar tot een publiek waartoe ik niet behoor. Dus sloeg ik over. Tot nu.

En toen bleek De verrekijker éen van de aardigste geschenkboeken te zijn uit de lange geschiedenis van de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek.

Toegegeven, de tekst is volkomen op de maat van Kees van Kooten. Die het in zijn boeken altijd dicht bij zichzelf houdt; maar binnen deze beperkingen toch altijd vrij meesterlijk varieert.

Toevallig houd ik ook van de toon die hierbij hoort. Omdat Van Kooten weet van alles niet te mogen voelen, maar dat toch voelt; en daar dan afstandelijk over wil schrijven zonder die afstand te kunnen aanbrengen.

De verrekijker gaat deels over vader Van Kooten.

Nog eens, moet dan worden opgemerkt. Het echte requiem over zijn vader schreef Kees van Kooten namelijk al in Koot graaft zich autobio. En op zijn minst is De verrekijker een nuttige bijlage bij dat boek — alleen al omdat Van Kooten daarin ineens ook kritisch durft te zijn over zijn ouders.

Al richt die kritiek zich dan vooral op een enkele periode. Toen Kees twaalf was, en als enige jongen van zijn klas nog geen lange broek droeg.

Het thema van de Boekenweek 2013 luidt ‘Gouden tijden, zwarte bladzijden’. En het viel me op hoe Van Kooten in het boek verschillende malen met dat uitgangspunt speelt.

Want, hoe hevig de emotie op het moment zelf ook geweest moest zijn. Zestig jaar nadat de plusfours eindelijk mocht worden ingeruild voor een echte lange broek, is er natuurlijk ook mededogen met die inktzwarte bladzijde van toen.

Aan andere recensies over dit boek viel op dat daarin zo geklaagd werd over Van Kooten’s hang naar nostalgie — die ook al niet meer is wat die ooit was. Tijdens het lezen begreep ik niet waarom juist dat element eruit gelicht werd. Nu pas, bij het schrijven van dit boeklogje valt op dat in de korte blurb op de achterkant nadrukkelijk wordt gesteld dat vroeger zo veel zaken beter waren.

Maar het is toch niet alsof Kees van Kooten ooit anders heeft geschreven? Elk verhaal van hem dat de moeite waard is, gaat er toch om dat hij iets wil vastleggen? Voor het verdwijnt? Of omdat het al verdwenen is?

In De verrekijker onderzoekt hij onder meer wat het verhaal is achter een brief die hij aantrof in de nalatenschap van zijn vader. In augustus 1940, dus maanden na de capitulatie, heeft een voormalige kapitein nog op barse toon aan de toenmalige sergeant Van Kooten gevraagd waarom deze in de meidagen een kijker had geconfisqueerd, en waar dat ding ondertussen was.

Dat zet zoon Kees van Kooten tot fantasieën aan, over de oorspronkelijk eigenaar van de verrekijker, naast dat hij ook echt bij de archiefinstanties navraag gaat doen. En die verhalen zijn dan weer gestoffeerd met allerhande fait divers — waarvan de nadrukkelijk gefantaseerde gedeelten wel iets minder zijn dan de hoofdlijnen.

Bevat dit geschenkboek ook nog bovenaan de pagina een literaire agenda tot en met de Boekenweek 2014. Waarin vooral de sterfdagen opvallen van de ons recent ontvallen schrijvers.

Daarbij heeft Van Kooten met de hand ook alvast aantekeningen gemaakt — zoals over de schrijfclichés die hij diende te vermijden.

Het cliché dat het hoofdverhaal zich afspeelde toen hij nog bij zijn vader in de verrekijker zat, werd slechts door mij gedacht. Sinds een boek van Kees van Kooten op mijn verplichte leeslijst stond, speelt bij mij namelijk altijd de vraag mee met welke vragen de leraren Nederlands het leesplezier in zijn werk zouden kunnen vergallen.

Kees van Kooten, De verrekijker
Inclusief de Literagenda 2013-2014

95 pagina’s
CPNB, 2013