Achternamiddagen ~ Christiaan Weijts

Een kleine vijfhonderd romans kwamen er tot nu toe langs op boeklog, na 1 januari 2005. Toch moet ik sinds die tijd in zeker drie keer zo veel romans zijn begonnen, om deze daarop doorgaans al weer snel voor altijd weg te leggen. Geboeklogd werden deze titels daarom nooit.

Te veel lange fictie verveelt me al vlug. Amper 10% van de boeken die op boeklog het label aanbevolen kregen, behoort tot dat genre. Toch is het moeilijk om de constante te benoemen die verklaart waarom romans me zo makkelijk kunnen tegenvallen. Ja, aan die derde plusfactor, naast de kwaliteit aan taal en verhaal, ontbreekt het nogal eens. En er ligt het gegeven dat ik schrijvers die reageren op het leven zelve aanzienlijk interessanter vind dan zij die de geschiedenis van de literatuur tot dan toe zien als belangrijkste maat; waarvan er nogal wat meer zijn.1

Zijn ook nogal wat schrijvers aan de trage kant; en gebeurt er te weinig in hun boeken om mij te kunnen blijven boeien.

Van Christiaan Weijt las ik lang terug de debuutroman, die me niet zo beviel; hoewel er zeker een talent uit sprak. Latere romans van hem, die ik om deze belofte toch probeerde, werden evenwel al snel terzijde gelegd. Vermoedelijk omdat Weijts te zeer de hoge kunst van het romanschrijven opzoekt, en er daarmee te weinig over het leven zelve uit die boeken spreekt.

Is het alleen wel zo dat Weijts nogal eens een interessante column schrijft, in NRC Handelsblad of De Groene Amsterdammer. Dus nam ik Achternamiddagen door, waarin een groot tal van deze columns gebundeld zijn, tezamen met wat essays, en een autobiografisch abecedarium; waarin hij toch ook weer de rol van de kunsten in zijn leven benadrukt.

Bevat dit boek bovendien enkele in memoriams, en een verhaal dat als epiloog dient voor die debuutroman — omdat de veroordeelde pianoleraar daarin dan zijn alternatieve straf uitvoert.

En mij beviel Achternamiddagen nogal. Alleen al omdat Christiaan Weijts in dit boek zo veel ware uitspraken doet over lezen, en schrijven, al is dat soms door anderen te citeren.

Zo haalt hij de vraag aan die Jeanette Winterson altijd stelt bij het lezen van fictie, om de kwaliteit daarvan te beoordelen:

There is a simple test: Does this writer’s capacity for language expand my capacity to think and feel?

Het ging er Winterson overigens in deze uitspraak om te laten zien dat het lezen van een ‘jolly good read’ iets anders is dan het lezen van literatuur, en waarom dan wel.

Lezen is een dans van schrijver en publiek, waarbij dat publiek altijd bestaat uit éen enkel individu. En die lezer wil zo’n auteur daarbij best de hele tijd laten leiden. Moest deze daarbij wel blijven boeien, en liefst ook zo af en toe verrassen. Anders hapert de soepele voortgang gauw.

Dus ligt er nu het gegeven dat wat Weijts naast het oeuvre schreef dat zijn grootste inspanningen vergde, al deze op een achternamiddag in elkaar gezette stukjes, mij beter beviel dan zijn hoofdwerk. En helaas is hij de enige niet die begrenzingen lijkt nodig te hebben om tot grootse prestaties te komen; zoals die dwang om tegen een deadline een tekst te produceren van een beperkt aantal woorden.

De totale vrijheid die het schrijven van een roman biedt, daarentegen, dwingt merkwaardig veel schrijvers toch al gauw tot een dan maar zelfgekozen corset. En zulke zelf opgelegde normen zijn vrijwel altijd juist behoorlijke beperkingen. Blijkbaar omdat ze niet aanzetten om naar verrassende oplossingen te zoeken binnen grenzen die eigenlijk heel irritant zijn; zoals deadlines, geen onderwerp weten die week, en niet precies aan de opgelegde lengte kunnen voldoen.

Christiaan Weijts, Achternamiddagen
Rondleiding door het atelier van de schrijver
208 pagina’s
De Arbeiderspers, 2014
  1. Kurt Vonnegut: Saul, I am a novelist, and many of my friends are novelists and good ones, but when we talk, I keep feeling we are in two very different businesses. What makes me feel that way?

    Saul Steinberg: It’s very simple. There are two sorts of artists, one not being in the least superior to the other. But one responds to the history of his or her art so far, and the other responds to life itself.

    Ziet ook: Ideeën. Zesde bundel ~ Multatuli []


Art. 285b ~ Christiaan Weijts

Boeken als deze maken het soms moeilijk er een boeklog op na te houden. Het liet me namelijk onverschillig. Waarschijnlijk omdat voor mij de gebreken de wel degelijk aanwezige kwaliteiten onderuit haalden. Maar ik mag niet uitsluiten de enige te zijn die daar zo over denkt. Deze roman was namelijk een succes, en werd me zelfs met klem aangeraden. Dus moet ik nu tenminste nog éen iemand, naast de auteur, teleurstellen met mijn opinies. Tegelijk bevestigt dit dat het doorgaans weinig zin heeft om rechtstreekse aanbevelingen op te volgen, tenzij ik van iemands belezenheid overtuigd ben geraakt.

Art. 285b dringt wel een vraag op die misschien voor andere boeklogjes nog eens nut heeft.

In hoeverre heeft een roman een plot nodig? Of anders gezegd, hoeveel voorspelbaarheid kan een boek verdragen?

Vast staat voor mij dat ik nieuwsgierig moet blijven, om door te kunnen lezen. Er moeten redenen zijn om de bladzij om te slaan, en zelfs in een roman is de voornaamste reden daarvoor toch dat ik wil weten hoe het verder gaat. Daarbij maakt het me doorgaans niet eens zo veel uit of ik het einde al ken, of niet. Om een extreem voorbeeld te geven, ik weet bij voorbaat al dat het voor de boef slecht afloopt aan het eind van een policier. Maar dit geeft niet. De voor het lezen zo noodzakelijke verbazing wordt juist opgeroepen door alle verwikkelingen die uiteindelijk leiden tot de arrestatie, of de dood.

Van Christiaan Weijts’ roman wist ik binnen twintig pagina’s al welke ontwikkelingen er komen zouden. In de resterende driehonderd pagina’s was er helaas niets dat mijn eerdere vermoedens ontkrachtte. Ja goed, enkele subplotjes spiraalden soms wel aardig om de hoofdlijn heen – die brachten nog wat afleiding. Maar hoe goed geschreven ook, taalpracht die verder niets teweegbrengt, slaat dood.

Dit boek is in éen zin samen te vatten. Alle daarvan afwijkende ontwikkelingen zijn daardoor te beschouwen als vulling, al heeft de auteur dat misschien niet zo bedoeld. En wil ik gewoon die ene kernzin niet al direct uit het eerste hoofdstuk kunnen distilleren.

Art. 285b gaat over de vraag wie er schuld heeft in een stalkingzaak: de jonge pianoleraar [Steijn] die voor moet komen of de vrouw [Victoria] die hem heeft aangegeven.

Maar zelfs haar naam geeft al veel weg over de inhoud van dit boek.

De roman wordt verteld vanuit dat mannelijke personage, en gelukkig brengt Weijts voldoende elementen in om hem over zijn hoofd heen toch ook onsympathiek te maken voor de lezer. Tegelijk is er door dit vertellersperspectief weinig objectiefs in de beschrijving van de vrouwelijke hoofdpersoon. En daarin lukt de schrijver dan toch te weinig. Zeker, ook zij krijgt tal van merkwaardige trekjes mee. En Weijts slaagt er zo af en toe ook wel in om de lezer anders over haar te laten denken dan de hoofdpersoon aan het beschrijven is. Maar diens obsessie voor haar bleef me volkomen onduidelijk. Terwijl die wel de crux is van dit boek. Omgekeerd begrijp ik helemaal niet wat zij in hem ziet, maar à la.

Toch denk ik dat goed schrijven daar begint. Dat een auteur er in moet slagen om enige belangstelling op te roepen voor de verwikkelingen van wat objectief beschouwd best eens abjecte wezens kunnen zijn.

Nu is het natuurlijk zo dat de sympathie, of empathie, bij de lezers nauw verband houdt met hun persoonlijke voor- en afkeuren. Ik ga er daarom ook vanuit de meeste boeken totaal subjectief te lezen; dat is voor boeklog zelfs maar het uitgangspunt geworden.

En dan lukt het Weijts bijvoorbeeld wel om het mij normaal te laten vinden dat die pianoleraar in een subplot een relatie aangaat met een minderjarige leerlinge [Rosetta]. Terwijl dat voor mij zowat het grootste taboe is dat er bestaat in [een deel van] mijn dagelijks werk. Al klinkt taboe dan net verkeerd. Het is niet of ik er moeite mee heb van mijn leerlinges of studentes af te blijven; de gedachte dat het ook seksuele wezens zijn, komt niet eens bij me op. Ik heb daarvoor te veel macht over ze — zij worden aan mijn zorg toevertrouwd. Kinderen zijn het daarom.

Maar juist dat het Weijts niet lukt om mij uit te leggen waarom de vrouwelijke hoofdpersoon zo bijzonder is, naast wat pianoman over haar zegt, maakt ook de invulling van de al zo voorspelbare ontwikkelingen niet vreselijk boeiend. Daarom is dit een boek om gauw te vergeten.

Christiaan Weijts, Art. 285b
roman
325 pagina’s
Uitgeverij De Arbeiderspers, 2006

En toen viel ik van het podium ~ Lidewijde Paris (sam.)

Waarom schrijft iemand een boek? Niet om daar vervolgens de boer mee op te gaan, en lezingen te geven, of in de media te verschijnen. Lijkt me. Want, voor wie in de eerste plaats die publieke optredens ambieert, zijn er eenvoudiger methoden voorhanden, dan om zich eerst jarenlang in alle eenzaamheid op te sluiten en een publicabel boek te maken.

In deze tijd van het jaar, als de Boekenweek weer eens op de evenementenkalender staat, en rijen auteurs het land doorreizen — als exploiteerden ze kermisattracties — groeit er altijd een groot medelijden met hen.

De handel moet weer eens worden verkocht.

Deze bloemlezing van Lidewijde Paris geeft verdere voeding aan dit medelijden. Zelfs al zullen de opgenomen verhalen ook weleens lekker zijn aangezet, voor het effect.

Een aantal auteurs uit deze bundel had de ervaring een kermisattractie te zijn al eens verwerkt in een boek. Van onder meer Joost Zwagerman en Geerten Meijsing werden passages opgenomen, die geheel, of voor een groot deel uit romans stammen, met schrijvers als hoofdpersonen.

Anderen stuurden elders gepubliceerde columns en krantendagboeken in. Zoals Gerrit Krol het deed, met de bekende column over zijn black out op televisie.

Niet dat ik het overige werk allemaal ook al kende, maar toch viel me op dat de beste stukken speciaal voor dit boek geschreven werden. Zo gaf Nelleke Noordervliet als prettig meta-commentaar dat schrijvers altijd nog wel een stukkie hebben liggen, voor wat er nu weer geëist wordt voor de themaweek of themabundel.

Christiaan Weijts maakte bijvoorbeeld bedroevend duidelijk dat media-optredens allemaal volgens een stramien verlopen. En in zijn geval was dit dat interviewers het steeds heel belangrijk vonden dat Weijts zelf voor stalking was aangeklaagd. Was dit ook nog eens een onderwerp in zijn debuutroman.

En bij Gerbrand Bakker kwam als gênant moment voor dat de zaal wilde weten door welke Nederlandse schrijver hij beïnvloed was. Twee werelden botsten, want hij wist zo gauw alleen Amerikanen.

Enfin, ik schreef hier eerder al eens dat lezingen of andere publieke optredens van schrijvers me totaal niet meer lokken. In dezelfde tijd die een bezoek zou kosten, kun je ook een intiem tête-à-tête met ze hebben, door een boek uit te lezen.

Deze bloemlezing bracht me van die overtuiging niet af.

En toen viel ik van het podium
Schrijvers in verlegenheid

Samengesteld en ingeleid door Lidewijde Paris
256 pagina’s
Prometheus, 2007

Schrijvers op reis ~ Privé-domein gaat op vakantie

Een kleine honderd deeltje privé-domein zijn er inmiddels geboeklogd. En dat had een reden kunnen geven om eens een wat langere beschouwing aan deze serie egodocumenten te wijden. Alleen lukt me dat niet. Over een serie is weinig anders meer te melden dan dat niet elk deel dezelfde kwaliteit heeft.

Bovendien is de betekenis van de serie privé-domein al even verandert — wat misschien mede komt omdat de uitgever de reeks heeft laten versloffen. Het meest recente deel, Schrijvers op reis, waarin een reeks aan Nederlandse en Vlaamse auteurs die toevallig een band hebben met De Arbeiderspers een verhaal of fragment publiceren, is op geen enkele manier een hoogtepunt te noemen.

De ondertitel ‘Privé-domein gaat op vakantie’ lijkt me zelfs leugenachtig. In weinig verhalen speelt vakantie namelijk een rol. Een verblijf even elders, à la. Daarmee houdt het gauw op.

Vrijwel geen van de auteurs is trouwens ook onderweg — voor mij altijd het belangrijkste deel van een vakantie — bijna iedereen is al op zijn of haar bestemming; en gauw ietwat losgeslagen daar, doordat in den vreemde zo veel vertrouwds van thuis moest worden losgelaten.

Privé-domein diende me ooit om schrijvers te leren ontdekken. Opname in de reeks alleen al was een aanbeveling. Lang geleden.

Vandaar toch dat ik Schrijvers op reis probeerde. Wellicht dat uit deze verzameling een interessante nieuwe stem zou opklinken die me naar een tot nu toe genegeeerd oeuvre leiden kon. Maar zo’n ontdekking zat er niet bij.

En ja, dat zegt evenveel over mij als lezer, of meer wellicht, dan over de opgenomen auteurs.

Dus blijf ik de deeltjes privé-domein koesteren die me kennis lieten maken met iets, in de jaren tachtig, dat me toen de toegang ontsloot tot wat veel groters. Canetti’s Wat de mens betreft. Handke’s Last van de wereld.

Dus is er de wetenschap ook dat er deeltjes privé-domein bestaan die ik nooit zal lezen, omdat ik die uitgaven al in de oorspronkelijke taal bezit; en daardoor nooit als onderdeel van die Nederlandse reeks heb kunnen zien.

En dus staat de vervelende constatering nog altijd die al deze jaargangen boeklog me bracht: dat heel veel deeltjes privé-domein merkwaardig bescheten bloemlezinkjes zijn van veel grotere egodocumenten. Wat het ook heel moeilijk maakt om nieuwe uitgaven in de reeks werkelijk nog onbevangen in huis te halen.

Schrijvers op reis
Privé-domein gaat op vakantie

264 pagina’s
De Arbeiderspers, 2013
Privé-domein nr. 276