Politieke herinneringen van een randfiguur ~ J. de Kadt

► door: A.IJ. van den Berg

Waar Uit mijn communistentijd ophield, vervolgen de memoires van Jacques de Kadt in Politieke herinneringen van een randfiguur. Daar zou later nog een derde deel op volgen, over zijn Indische jaren.

Dus begon dit boek zoals het vorige eindigde. Een man met principes, die niet in de politiek zit om een leuk baantje te krijgen, stuit waar hij zich ook begeeft op partijdogma’s, onnozelheid, incompetentie, en blinde ambities. De man begrijpt daarbij nog altijd niet volkomen ongeschikt te zijn voor die milieus.

De Kadt werd na het echec met zijn Bond van Kommunistische Strijd- en Propagandaclubs in 1924 lid van de SDAP; voor de oorlog de grootste Socialistische partij in Nederland; zonder dat dit ooit tot deelname aan de regering leidde. Een royement daaruit zou slechts een kwestie van tijd blijken. Vervolgens richtte hij met geestverwanten de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP) op, die nooit maar dan een splinter zou worden. De Kadt verliet die partij na twee jaar.

En de geschiedenis van de socialistische facties en kongsies in Nederland, door iemand die ze in al hun kleinheid had meegemaakt, interesseerde uiteindelijk me maar matig. Die tekent weliswaar een tijd, maar de opkomst van het Nazisme en fascisme in dezelfde periode zijn wezenlijker. De Kadt’s persoonlijke verhaal, vermengd met de internationale ontwikkelingen in de jaren twintig en dertig, is aanmerkelijk interessanter.

Dit boek eindigt in 1940, als de familie De Kadt in Indonesië aankomt, en Jacques meteen in een cel wordt gestopt op verdenking van Trotskistische sympathieën.

De Kadt was met diens ouders — zijn vader was al over de tachtig — en twee oudere broers in de meidagen van ’40 aan de Duitsers ontkomen, via IJmuiden. Was daar geen vissersboot geweest om ze mee te nemen en hadden ze de haven niet kunnen bereiken, zoals een paar uur later al niet meer kon, dan had deze hele Joodse familie zelfmoord gepleegd.

Merkwaardig genoeg hebben De Kadt’s toch niet heel uitgebreide hoofdstukken over de tijd in Londen van dit boek de meeste indruk gemaakt. Misschien omdat ik nooit iets eerder gelezen had over deze tijd, en al zijn verwarring; of het enorme politieke onbenul van de Nederlanders die al in Engeland woonden.

Uit de periode daarvoor zijn bijvoorbeeld De Kadt’s ontmoetingen met Trotsky memorabel. Al was het maar omdat die zich rechtstreeks bemoeide met al die partijtjes in Nederland, en bijvoorbeeld wenste dat de OSP zou fuseren met een andere splinter.

En dan was er nog De Kadt’s gevangenisstraf van drie maanden, om wat hij in sympathie in een partijmanifest had geschreven over de ‘muiterij’ op het marineschip De Zeven Provinciën; [die in werkelijkheid een staking over slechte werkomstandigheden was geweest]. Zoals hij die celstraf beschrijft, was het een vakantieperiode. Eindelijk rust, na al dat rennen en draven voor de partij. Welke naam die partij ook had gehad. De onderdirecteur kwam dagelijks een praatje maken over het socialisme, en De Kadt had gelegenheid genoeg om te lezen en te schrijven. Moest hij in naam nog wel een halfuurtje per dag wat onderbroeken afwerken — voor de marine.

Ook heb ik lang nagedacht over De Kadt’s typering over de Nederlandse politiek van voor de oorlog:

De werkelijkheid van de Nederlandse politiek was die regeringsmeerderheid die gevormd werd door de confessionele partijen. Zolang ze het behoud van de bestaande orde nastreefden en die orde ten hoogste door minimale hervormingen in overeenstemming met de veranderen de maatschappelijke krachten wilden brengen, konden de confessionelen steeds op de steun rekenen van wat zich de ‘liberale stromingen’ noemden en zelfs op de steun van wat in die liberale wereld, als ‘vrijzinnig-democraten’, op een hoger intellectueel niveau stond en meer begrip had voor de eisen van de moderne wereld. Die zo gevormde meerderheid was sterk genoeg om de enige werkelijke oppositiepartij, de Sociaal-democratische, gedurende bijna de gehele periode buiten de regering te houden en daardoor iedere politiek van vernieuwing te beletten. [6]

Toen bestond er tenminste nog zoiets als oppositie, met een grote partij-organisatie, en een kaderschool, moest ik onder meer denken. Tegenwoordig bestaat de enige oppositie uit populistische protestbewegingen. De meeste partijen die in naam oppositie voeren in het parlement controleren namelijk niet, maar regeren mee.

J. de Kadt, Politieke herinneringen van een randfiguur
255 pagina’s
G.A. van Oorschot, 1976

[x]opgenomen in het dossier: