Nieuwe Salon ~ D. Kraaijpoel

► door: A.IJ. van den Berg

Een paar jaar terug was er ineens het besluit om mijn Museumjaarkaart op te zeggen. Ik kwam domweg nauwelijks nog in kunstmusea; zelfs al kostte dat doorgaans niets met die kaart op zak. Maar evenmin bezocht ik nog galeries — waar entree voor iedereen gratis is.

Nooit heb ik me in detail afgevraagd waarom dat was. Waarom er bijvoorbeeld al tijden geen museumexpositie meer lijkt te worden georganiseerd die me prikkelt er naartoe te gaan.

Goed, elke expositie heeft in principe hetzelfde bezwaar. In een overdaad aan indrukken valt zelfs het bijzondere heel makkelijk weg. Een ideaal museumbezoek zou er uit bestaan om even binnen te lopen, twee drie dingen te bekijken, en dan weer weg te gaan. Juist daarom had ik ooit die Museumjaarkaart aangehouden.

Het kan dus goed zijn dat de huidige overvloed aan beelden overal, via de televisie, en tegenwoordig ook online, me overvoerd heeft. Al weegt ook mee dat er weinig nieuwe kunst gemaakt wordt die me interesseert. Alleen al omdat wat er sinds de jaren vijftig wordt gemaakt het liefst imponeert met een heel groot formaat; en me dat zelden boeit.

Als ik moeite deed om een tentoonstelling te bezoeken, was dat op het laatst telkens om vakmanschap te gaan bewonderen. Tekeningen of grafisch werk konden me wel het huis uit krijgen. Aangevuld dan nog met hier en daar een overzichtstentoonstelling waarop het werk uit iemands hele leven was te zien.

In wezen denk ik daar nu niet anders over dan toen ik nog dagelijks tekende, en aan een kunstacademie had kunnen gaan studeren. Wel is er wat kennis bijgekomen over de hoe de markt voor kunst werkt, wat musea en galerieën doen, en wat de rol van wetenschappers en critici is bij dit al.

Herlezing van De Nieuwe Salon bevestigde mij in dit beeld.

Toen dit boek uitkwam baarde het enige opzien. En tegelijk ook weer niet.

Hier was iemand die een kunstgeschiedenis had geschreven, deels bedoeld als leerboek over de ontwikkelingen sinds 1945, en daarbij vrolijk allerlei reputaties vernietigde van nogal wat mensen die zich kunstpaus mochten wanen in Nederland. Alleen waren de Rudie Fuchsen nu net ook dé autoriteiten hier vanwege hun goede mediaconnecties. En Diederik Kraaijpoel werkte slechts aan een kunstacademie. En dan niet eens aan een toonaangevende academie, maar dat ding ver weg in Groningen; waar men bovendien nog aan figuratieve kunst deed ook; en er zelfs docenten actief waren die hun pupillen enige traditionele vakkennis probeerden bij te brengen. Dus werd het boek heel makkelijk afgedaan als een bagatel.

Behalve dan door het lezerspubliek.

De ontvangstgeschiedenis van De Nieuwe Salon is op zich al een perfecte illustratie van hoe de hiërarchieën in de kunstwereld werken.

En op mij hebben een aantal oordelen van Kraaijpoel indertijd zeker indruk gemaakt. Zo schrijft hij ergens dat de meeste kunstenaars pas rond hun dertigste een eigen handschrift vinden en dan pas kwalitatief hoogstand werk gaan maken. Alleen zijn de meeste studenten op de kunstacademies een heel stuk jonger. En daardoor worden er daar zelden bijzondere werkstukken gemaakt.

Vergeten was ik dat Kraaijpoel zijn eigen indeling heeft gemaakt van de kunstsoorten die er zijn. Waarbij vooral zijn betoog over reductie heel nuttig is. Immers in veel kunst moeten zaken worden weggelaten; een figuratief schilderij is een verplatting van iets dat in het echt meer dimensies heeft; in beelden is de beweging en dus de verandering in de tijd er meestal niet meer.

Het grootste gedeelte van de kunst die wij tegenwoordig om ons heen zien behoort tot een vierde categorie: halfweg reductie, een potpourri van autonome beeldelementen vermengd met herkenbare vormen. Alweer, daar is niets tegen. Een paar kunstenaars die mijn hoogste bewondering wekken, Matisse, Francis Bacon, Picasso in sommige werken, horen tot deze categorie. Dat mag ons niet de ogen doen sluiten voor het feit dat 95% van de in dit genre gemaakte werken, inclusief een wagonlading produkten van dezelfde Picasso, tot het allerberoerdste van de 20e eeuw behoren. [42]

De Nieuwe Salon probeert de lezer te leren welke manieren er zijn om kunst te beoordelen. Kraaijpoel kan daarbij niet verhelen dat daarbij niet elke methode deugt voor hem. Laat staan dat hij erg blij is met het officiële circuit.

Hem bevreemdt bijvoorbeeld dat illustratoren niet meer tot de kunst worden gerekend.

En juist omdat het boek terug gaat tot de basis, zich afvraagt wat kunst is, en toont wat kunstenaars doen, is het in de kern ook geen spat verouderd.

Hoogstens lijken me bepaalde tendensen, zoals de corruptie door het geld op de kunstmarkt, tijdens de decadentie van de jaren negentig nog veel erger te zijn geworden dan Kraaijpoel in 1989 al weten kon.

Moest ik toch maar eens kijken wat hij na dit boek nog geschreven heeft.

D. Kraaijpoel, De Nieuwe Salon
Officiële Beeldende Kunst na 1945

205 pagina’s
Academie Minerva Pers, 1989

[x]


© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden