Homo ludens ~ J. Huizinga

► door: A.IJ. van den Berg

Het beste is, zo heb ik ondertussen geleerd, om vooraf aan het lezen van een klassiek boek geen verwachtingen te hebben over de inhoud. Wat ooit uniek was aan zo’n tekst zal gauw eens zijn overgenomen door navolgers, die daarmee onzichtbaar hebben gemaakt wat de eigenlijke kwaliteit was van het werk. Daarentegen zal doorgaans snel duidelijk zijn waarin zo’n boek is achtergebleven in de tijd.

Alleen was wel nuttig geweest als ik van Homo ludens had geweten dat het uiteindelijk een cultuurkritiek is. Dat de historicus Johan Huizinga heel zijn boek gebruikte om te wijzen op welke rijkdom het spel de cultuur heeft gebracht, om daarop te kunnen klagen dat het spelelement inmiddels nogal schrijnend ontbreekt overal. Impliciet stelt hij dat verkalking lijkt te zijn opgetreden in alles. Bewegingsvrijheid ontbreekt.

Al ontstond dat probleem al in de negentiende eeuw, volgens Huizinga, door de opkomst van de massabewegingen met een politieke kleur.

En in een boek uit 1938 hoefde de auteur zijn publiek waarschijnlijk ook niet met nadruk te waarschuwen tot welk een geestelijk klimaat een massabeweging kan leiden, in al zijn onbarmhartige ernst en bijbehorende dogma’s.

In de weken die ik uittrok om dit boek te lezen, viel het me moeilijk om te begrijpen waar de schrijver heen wilde met zijn betoog, voor eindelijk diens kritiek in de laatste twee hoofdstukken geuit werd. Huizinga had zich tot dan toe toch allereerst een soort vlindervanger getoond, die telkens blij van weer een nieuw onderwerp in zijn netje liet zien welke invloed het spel daarop had gehad ooit.

Wetenschap bedrijven zonder bewijs, noem ik dat. Want honderden schijnbare bewijsjes tonen voor een geponeerde stelling toont niet meer aan dan dat de onderzoeker heel graag wil dat wat hij beschrijft waar is. Meer niet. Kan de schrijver nog zo erudiet zijn, en zoveel talen kennen.

Vrijwel heel het boek vermoedde ik daarom dat Huizinga zich had laten verblinden door de kracht van een metafoor. Want voor wie eenmaal een hamer heeft, wordt alles een spijker. Terwijl wie dat wil, toch bijvoorbeeld ook in alle sociale contact op een dag toneelstukjes kan zien waarin we voor even slechts éen bepaalde rol hebben; om slechts éen voorbeeld te geven van waarom ik niet geloof dat het spelelement in de cultuur per se verdwenen zou zijn.

Ofwel, ik meende dat Johan Huizinga een krachtige nieuwe manier had gevonden om van alles mee te kunnen verklaren waar eerder nooit een goede verklaring voor had bestaan. Zoals bijvoorbeeld ook de socioloog Norbert Elias in dezelfde periode deed, in diens Über den Prozeß der Zivilisation.

Beiden hadden opgemerkt dat er iets opvallends was aan de regels die er waren in de samenleving waarin ze leefden. Lang niet al deze regels stonden ergens opgeschreven. En evenmin hield iedereen zich altijd en overal aan zulke afspraken.

Voor Huizinga woog daarbij onder meer mee dat een spel tijdens het spelen de ernstigste zaak denkbaar kan zijn, maar ook dat er een einde kan komen aan een spel; waarop er dadelijk een grote afstand mogelijk wordt tot wat er geschied is.

Huizinga zag trouwens zelf ook, in éen van de slothoofdstukken, dat hij met zijn ideeën over het spel een wel zo sterke metafoor gevonden had, die zo makkelijk over alles te projecteren was, dat de werkelijkheid daar geheel onder kon verdwijnen. Deze constatering van de schrijver kwam alleen wat laat. Elke lezer had dezelfde conclusie al zo veel eerder kunnen trekken.

Johan Huizinga, Homo ludens
Proeve ener bepaling van het spelelement der cultuur

288 pagina’s
Pandora pockets 1997, oorspronkelijk 1938

[x]opgenomen in het dossier:

nauw gerelateerd op boeklog:


© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden