Droom in blauwe regenjas ~ Tsead Bruinja & Hein Jaap Hilarides (sam.)

Twee grote poëziebloemlezingen kwamen er uit in het Friese taalgebied vorig jaar. Twee prestigieuze uitgaven vol poëzie in een taalgebied waar jaarlijks slechts tussen de vijfentwintig en dertig literaire boeken gepubliceerd worden. Daar komt bij dat er vrij recent nog twee van zulke bloemlezingen zijn verschenen. En weliswaar bestaan er duidelijke verschillen tussen al deze uitgaven, er is in elk geval éen grote overeenkomst. Al deze boeken zijn tweetalig. Fries-Nederlands. Ze lijken allemaal voor de export te zijn gemaakt.

Wie éen van deze uitgaven wil bespreken, kan de andere daarom moeilijk negeren. Daarom ruim ik de komende dagen boeklog in voor wat korte beschouwingen over al de vier poëziebloemlezingen die sinds 2004 verschenen.

Tegelijk vormen die boeklogjes éen verhaal. Al was het maar omdat ik de kans wil benutten om te distilleren wat op het moment de Friese poëziecanon wordt geacht, volgens al de bloemlezers samen.

Droom in blauwe regenjas was de eerste van de vier poëziebloemlezingen die de laatste jaren uitkwamen. En op zich was dit boek nog een reactie op een andere anthologie: de oeruitgave uit 1994 van het boek De Spiegel van de Friese poëzie. Tsead Bruinja en Hein Jaap Hilarides vonden de keuzes in dat boek nogal voorzichtig. Bovendien was er sindsdien veel gebeurd in de Friese dichterswereld. Reden genoeg om een nieuwe bloemlezing samen te willen stellen met jongvolk, als aanvulling en commentaar op de Spiegel; waarin wel heel ver achteruit werd gekeken.

Naast de boekuitgave vond er bovendien een tournee plaats — waarbij nadrukkelijk de rest van Nederland werd opgezocht — en kwam er een speciale website. Maar inmiddels is deze site niet meer online. Dat gebeurt vaker, op internet. Alleen zie ik daar toch ook een ander teken in. Konden Bruinja en Hilarides in 2004 nog met recht stellen nieuwe dichters te introduceren. De meeste van hen zijn inmiddels al tot de canon toegetreden.

Dat kan ook snel in een klein taalgebied. Al wat maar regelmatig tekens van leven geeft, valt al gauw op.

Probleem voor deze anthologie is dat die dichters sindsdien vaak ook nog beter werk hebben geschreven. Daardoor is dit boek een plaatsbepaling in tijd; een inmiddels voor een deel verdroogd gemengd boeket.

In het boek staan overigens wel wat namen die in de ander drie bloemlezingen ontbreken. Maar dit kwam steeds omdat deze dichters het nooit tot een bundel lijken te hebben gebracht; van hen is in deze bloemlezing een tijdschriftpublicatie opgenomen.

Zoiets lijkt heel gewaagd, maar achteraf gezien, kozen Bruinja en Hilarides dus niet zo heel opmerkelijk breed.

Dream yn blauwe reinjas introduceerde onderstaand vers van samensteller Bruinja zelf in de canon. Het wat ademloos weëe ‘Kelder’ is het enige gedicht dat in alle vier de recente bloemlezingen staat, en schijnt daarmee, misschien ongewild, het mooiste aan hedendaagse poëzie te zijn dat het taalgebied heeft opgeleverd. Ik ben zo vrij die keuze wat merkwaardig te vinden.

Kelder

at se achter har heart hoe’t in hân de klink betaast
de fear yn de keldersdoar spant plûmpt de blauwe slok
spiritus noch net fermongen mei har flibe
yn ‘e búk fan de plestik flesse werom sakket

de moed har wer yn de skuon rint har kop read oan draait
se de dop derop faget mei de achterkant fan de linker
hân rimpele oer de mûle en begjint pas te
azemjen yn de sêfte eagen fan har dochter

dy’t har feint mei in lêste tút nei hûs stjoerde en
har mem net sitten seach yn ‘e stoel de swarte kop
fan ‘e kachel swier getten izer ûnbeset

de waarmte socht in plak yn it witten fan har
fingers op de kelderstrep in foarsichtich kreakjen
mem leit noch net op bêd tocht se beweecht derhinne

Zie, en luister ook, hier.

wordt morgen vervolgd

Tsead Bruinja en Hein Jaap Hilarides sam., Droom in blauwe regenjas
Een keuze uit de nieuwe Friese poëzie sinds 1990
Dream yn blauwe reinjas
In kar út de nije Fryske poëzij sûnt 1990
158 pagina’s
Uitgeverij Contact, 2004
Uitgeverij Bornmeer, 2004

En toen viel ik van het podium ~ Lidewijde Paris (sam.)

Waarom schrijft iemand een boek? Niet om daar vervolgens de boer mee op te gaan, en lezingen te geven, of in de media te verschijnen. Lijkt me. Want, voor wie in de eerste plaats die publieke optredens ambieert, zijn er eenvoudiger methoden voorhanden, dan om zich eerst jarenlang in alle eenzaamheid op te sluiten en een publicabel boek te maken.

In deze tijd van het jaar, als de Boekenweek weer eens op de evenementenkalender staat, en rijen auteurs het land doorreizen — als exploiteerden ze kermisattracties — groeit er altijd een groot medelijden met hen.

De handel moet weer eens worden verkocht.

Deze bloemlezing van Lidewijde Paris geeft verdere voeding aan dit medelijden. Zelfs al zullen de opgenomen verhalen ook weleens lekker zijn aangezet, voor het effect.

Een aantal auteurs uit deze bundel had de ervaring een kermisattractie te zijn al eens verwerkt in een boek. Van onder meer Joost Zwagerman en Geerten Meijsing werden passages opgenomen, die geheel, of voor een groot deel uit romans stammen, met schrijvers als hoofdpersonen.

Anderen stuurden elders gepubliceerde columns en krantendagboeken in. Zoals Gerrit Krol het deed, met de bekende column over zijn black out op televisie.

Niet dat ik het overige werk allemaal ook al kende, maar toch viel me op dat de beste stukken speciaal voor dit boek geschreven werden. Zo gaf Nelleke Noordervliet als prettig meta-commentaar dat schrijvers altijd nog wel een stukkie hebben liggen, voor wat er nu weer geëist wordt voor de themaweek of themabundel.

Christiaan Weijts maakte bijvoorbeeld bedroevend duidelijk dat media-optredens allemaal volgens een stramien verlopen. En in zijn geval was dit dat interviewers het steeds heel belangrijk vonden dat Weijts zelf voor stalking was aangeklaagd. Was dit ook nog eens een onderwerp in zijn debuutroman.

En bij Gerbrand Bakker kwam als gênant moment voor dat de zaal wilde weten door welke Nederlandse schrijver hij beïnvloed was. Twee werelden botsten, want hij wist zo gauw alleen Amerikanen.

Enfin, ik schreef hier eerder al eens dat lezingen of andere publieke optredens van schrijvers me totaal niet meer lokken. In dezelfde tijd die een bezoek zou kosten, kun je ook een intiem tête-à-tête met ze hebben, door een boek uit te lezen.

Deze bloemlezing bracht me van die overtuiging niet af.

En toen viel ik van het podium
Schrijvers in verlegenheid

Samengesteld en ingeleid door Lidewijde Paris
256 pagina’s
Prometheus, 2007

Man dy’t rinne moat ~ Tsead Bruinja

Vier grote bloemlezingen kwamen er uit deze eeuw met Friese poëzie. Waarbij naast een gedicht ook telkens een Nederlandse vertaling stond. En slechts éen dichter schreef een gedicht dat in al deze vier bloemlezingen was opgenomen.

Tsead Bruinja.

Die met ‘Kelder’ dus iets had geschreven dat blijkbaar universeel kwaliteit werd toegedacht.

Maar in ‘Kelder’ zakt een oude vrouw ‘de moed in de schoenen’. Dus staat er ook een levensgroot cliché in dat gedicht.

En ik zal de laatste zijn die ontkent dat die dichtregels verder geen kwaliteiten hebben zouden. Alleen zeiden ze me niets. Net als vrijwel al Bruinja’s oorspronkelijke werk me werkelijk te zelden iets heeft mee te delen. Nooit zetten zich spontaan regels in mijn geheugen vast — en nimmer staat er iets zo verwoordt dat dit me onmiddellijk bijblijft.

Verrassing ontbreekt.

Terwijl veel van Bruinja’s gedichten iets anekdotisch hebben, worden ze dan toch ook altijd aangekleed met dichtersfratsen. Te vaak staan er dan verwijzingen in die alleen hij kan kennen. Dus lijkt zijn poëzie bij eerste lezing vaak begrijpelijker dan deze is; terwijl er toch altijd afstand blijft.

En herlezing helpt vervolgens niet.

Daarmee wordt de confrontatie over zulke poëzie dan iets persoonlijk tussen mij en de dichter. Miljoenen boeken zijn er uitgegeven waarin de auteur wel moeite heeft gedaan om met de lezer te communiceren. Dus als een dichter mij dan het liefst weghoudt bij de betekenis van zijn tekst, is het al gauw makkelijker om iets anders te gaan lezen.

Graag iets dan dat me wel direct kan raken.

Tegelijk zie ik ook wel dat de bevreemdende elementen in Bruinja’s poëzie voor een ander juist er de kwaliteit van zullen zijn. Maar op boeklog geef ik nu eenmaal persoonlijke impressies; objectiviteit is voor andere gremia.

De man dy’t rinne moat [De man die lopen moet] uit 2001 is de derde bundel die van Tsead Bruinja verscheen.

Volgens DBNL.org publiceerde Tsead Bruinja tussen 1998 en 2010 liefst dertien dichtbundels, zowel in het Fries als het Nederlands. Dus een geconstipeerd dichter is hij niet. Waar ik misschien liever heb dat de dichter iets harder perst op zijn versregels dan dat ik als lezer nog grote inspanningen moet gaan verrichten; en dan nog niet verder dan speculaties kom.

De bundel bevat toevallig een strofe die perfect mijn ideeën over het boek en de auteur samenvat: Do bist de man dy’t sjonge moat / mar net de man dy’t ik sjonge hearre wol / net oer beammen en net oer reade dromen [Jij bent de man die zingen moet / maar niet de man die ik zingen horen wil / niet over bomen en niet over rode dromen ].

scheiding

do bist de man dy’t sjonge moat
mar net de man dy’t ik sjonge hearre wol
net oer beammen en net oer reade dreamen

dat hâld dyn takken del
dan bring ik stitle yn dyn houten hûs
en balsemje hurde wurden
wylst se oer de tonge
dânsje fan dyn droege mûle

in kat springt út it hier
krollet de sturt om ‘e skonken
hy kriget in skep en dolt
op it pak fan bonken
lit neils groeie

sy lûkt har it hier út ‘e holle
en bynt der in kwast fan
skildert eagen op syn nije damboerdjas

lit him bliuwe
de man
dy’t rinne moat

do bist de man dy’t sjonge moat
mar net de man dy’t ik sjongen hearre wol
net oer beamen net oer reade dreamen

út dyn hier sprong in kat
en krolle in sturt om dyn fuotten
do krigest in skeppe en dolst
dat pak fan bonken op

ik meitsje alle kearen fan hier in kwast
en beskilderje dy mei wolve-eagen

Tsead Bruinja, De man dy’t rinne moat
63 pagina’s
Bornmeer, 2001