Goud op de weg ~ Abe de Vries (sam.)

► door: A.IJ. van den Berg

dit is het derde deel uit een reeks van vier boeklogjes, die hier begint

Naarmate de 21e eeuw vorderde, werden de bloemlezingen met Friese poëzie dikker. Veel dikker. Of werden ze juist dunner? Dat is toch de vraag die me bezighoudt. Een boek als Het goud op de weg lijkt bij voorbaat veel te bieden, met zijn 576 pagina’s. Tegelijk valt al het goede misschien wat weg tussen de middelmaat.

Vrijwel niets behoudt z’n kracht en smaak, door de inhoud almaar aan te lengen. Tenzij men de Friese poëzie als homeopatisch middel wil beschouwen.

Van alle vier bloemlezingen keek ik er het meest naar uit om dit boek te lezen. Al was het maar omdat Het goud op de weg als enige niet in commissie werd samengesteld. Deze bloemlezing is het werk van éen man, die zich bovendien een gelauwerd dichter mag noemen, en van wie ik ook geloven wil dat hij de gehele Friese poëzie gelezen heeft; en vanuit een overzicht kiezen kan.

Had hij daarbij zelfs nog een programma, dat verwoord werd in het inleidende, Nederlandstalige essay.

Friese dichters, zo heeft het laatste decennium van de vorige eeuw getoond, weten steeds vaker ‘typisch Friese’ thema’s en motieven te combineren met elementen uit de wereldpoëzie en de mondiale poëziegeschiedenis. Eng-Friese kaders worden doorbroken, maar zonder de Friese referentiewereld op te geven of af te wijzen, […] [11 -12]

Nu heb ik geen idee wat die ‘Friese referentiewereld’ is, en dat wil ik graag ook zo houden. Maar dat inleidende essay was dus al anders dan verwacht. Abe de Vries poogt hierin zo objectief als hij kan ontwikkelingen in de Friese poëzie te duiden, sinds 1880, waar ik toch een wat subjectiever aanpak verwachtte. Zelfs al is De Vries kritisch genoeg om te zien dat literaire standaarden weleens te laag liggen, en het kleine Friese wereldje de rug soms wat makkelijk naar de rest van de wereld keert.

Mijn probleem met dit boek zit hem, zoals gezegd, onder meer in de dikte. En dat de inleiding wel ongeveer uitlegt waarom De Vries de dichters koos die gekozen werden, maar niet waarom juist deze opgenomen verzen. Mijn grote voorkeur voor persoonlijk gekleurde bloemlezingen kleurt dit oordeel, natuurlijk.

Maar wie een overzicht gaat bieden vanaf 1880, en niet al sinds die tijd leefde, kan er daarbij kiezen op de conclusies van voorgangers te leunen. Dat is ook wel zo makkelijk om vast te stellen wat er precies belangrijk was tussen, zeg, 1920 en 1940. Hiermee liggen delen van een poëziebloemlezing alleen al vast voor die verschijnt.

Aanmerkelijk verrassender is het als de samensteller van dat stramien afwijkt, en heel andere gedichten kiest dan normaal. Of dichters in ere probeert te herstellen die ten onrechte vergeten zijn. Gerrit Komrij’s bloemlezing over de Nederlandse poëzie uit de twaalfde tot en met zestiende eeuw was bijvoorbeeld ooit zo aardig, omdat hij ineens allerlei onbekende rederijkersgedichten bracht. Die hadden nog niet eerder in een publicatie voor zo’n breed publiek gestaan.

Abe de Vries toont ook wel iets aan eigenzin met een enkele dichter — Nyckle Haisma ontbreekt in de overige bloemlezingen, net als cabaretier Rients Gratema — en hij laat ook weleens werk van iemand weg, als dat van de heilige taalactivist Fedde Schurer, maar toch werd ik veel te weinig positief verrast. Helaas. Terwijl de Friese poëzie geen poëzie is waarin ik me nu zo vreselijk verdiept heb. En zo’n conclusie roept dan alleen maar nare vragen op. Zoals, is het taalgebied gewoon niet te klein voor een dik boek als dit? Er staan nogal wat oudere gedichten in waarvan ik niet geloven kan dat De Vries die nu zo goed vindt — maar hij wilde nu eenmaal dat overzicht brengen.

Deze bedenking geldt overigens onverkort ook voor de Spiegel van de Friese poëzie, die hierna aan bod komt. Beide bloemlezingen zijn ook zo fantasieloos, door alles in gelid, per dichter, op geboortejaar te doen, zodat het nooit boeken konden worden, maar het chronologisch geordende verzamelingen zijn.

Ik begrijp het principieel niet dat als je mensen het mooiste van een taal wilt tonen, door hen de beste gedichten te presenteren, ze dan eerst toch verplicht door het knekelhuis moeten, daarna nog de dodenakkers dienen af te lopen, en ook even een rondleiding door het mortuarium krijgen, voor er eindelijk iets gebeurt. Dat is niet eens fantasieloos, dat is er arrogant vanuit gaan dat het belang van de verzamelde poëzie vanzelf spreekt, en de presentatie er daarom niet toe doet.

Zaai nu eerst toch eens belangstelling voor een taal, dan groeit er vanzelf bewustzijn dat zo’n taal ergens in wortelt.

wordt morgen vervolgd

Abe de Vries (sam.), Het goud op de weg
De Friese poëzie sinds 1880

576 pagina’s
Uitgeverij Bornmeer, 2008

[x]opgenomen in het dossier: