Dromenwever ~ Douwe Draaisma

In onze ideeën over het dromen is er éen keerpunt aan te wijzen. 1953. Het jaar dat ontdekt werd dat eenieders slaap gepaard ging met perioden van heftige hersenactiviteit. De REM-slaap. Waarin het brein minstens zo actief is als overdag, terwijl het lichaam er ondertussen geheel verlamd bijligt.

De meeste van onze dromen vinden tijdens deze REM-slaap plaats. En een breed aanvaarde hypothese daarover luidt nu dat de hersenen in deze periode de vorige dag aan het verwerken zijn.

Voor 1953 droomde men ook. Vanzelfsprekend. Zelfs al twijfelde Simon Vestdijk daar nog aan. Alleen ontbrak tot dan de kennis om te begrijpen wat die dromen precies waren. Dit weerhield menigeen er niet van om met eigen theorieën te komen. En bijvoorbeeld om hele woordenboeken op te stellen over wat beelden uit de dromen betekenden.

Die stropdas in de droom was eigenlijk een fallus; dat werk.

Dit was voor Douwe Draaisma heel lang een reden om alle literatuur over dromen te negeren. Zulke boeken stonden in winkels ook nooit bij de wetenschap, maar altijd in het hoekje esoterie.

Bovendien spraken de droomwoordenboeken zich onderling zo zeer tegen, dat ze elkaar nutteloos maakten.

Tot een vriendin hem vroeg wat blinden droomden, en hij daar niet meteen een antwoord op klaar had. En er onverwacht veel interessant onderzoek bleek te bestaan naar het droomleven van mensen zonder zicht.

Zulk onderzoek kwam er, mede omdat dromen van zienden allereerst visueel van aard zouden zijn.

Hoewel.

In het boek De dromenwever kwam ik éen opmerking niet zo gauw meer tegen. Maar tijdens een radio-interview zei Draaisma indertijd dat andere zintuigen dan het zicht niet zo’n grote rol spelen in dromen. En dat was ik toen direct niet met hem eens. Iedereen die weleens slaapt, is vanzelfsprekend meteen ook praktijkdeskundige in dit onderwerp.

Mijn erotische dromen zijn vaak juist zo prettig doordat mijn tastzin zo aanwezig is. Om meteen het meest sterke voorbeeld maar te noemen.

Nu kan het best zijn dat ik in staat ben tot lucide dromen — het type waarin de dromer weet dat deze droomt. In zulke dromen kunnen gevorderde dromers bijvoorbeeld ingrijpen in wat zich aan hen voor doet. Het kan dus best zijn dat ik gewoon wens te voelen, op zulke momenten.

Verder overkomen mij precies dezelfde soort dromen als ieder ander schijnt te hebben. En waarover het beter is te zwijgen, om anderen niet te vervelen.

Draaisma meldt dat er drie oertypen aan dromen zouden zijn, die vrijwel iedereen heeft. De vliegdroom, de examendroom — waarin iemand opnieuw examen doen moet, ongeacht zijn of haar leeftijd — en de droom waarin men ineens tot grote schrik beseft nogal cruciale kledingsstukken niet aan te hebben.

Frederik van Eeden — aan wie we de term lucide droom danken — schreef over de dromen waarin hij vloog dat hij daarbij zwembewegingen maakte; wat precies ook mijn ervaring is.

Ongeklede dromen komen ook in mijn nachten voor, alleen schaam ik me daarbij verder nooit voor mijn blootheid.

En examendromen zijn bij mij toch wat anders van aard. Want in zulke dromen moet ik altijd meteen het hele examenjaar overdoen, of zoiets verschrikkelijk saais en langdurigs. Als ik in mijn dromen fiets moet dat ook altijd meteen door naar Denemarken of Berlijn, de hele nacht lang.

Het is daarom een goed ding dat zulke dromen meestal ver voor het einde afbreken.

De dromenwever biedt een vlotte mengeling van anekdote en wetenschapsgeschiedenis. Douwe Draaisma heeft verder de blindgeboren schrijver Vincent Bijlo geïnterviewd, vanzelfsprekend over diens droomleven. Alleen was dat radio-interview weer eens te goed geweest, en waren eigenlijk alle aardige elementen uit het boek al daar in aan bod gekomen.

Douwe Draaisma, De dromenwever
221 pagina’s
Historische Uitgeverij, 2013

Heimweefabriek ~ Douwe Draaisma

Voor sommige boeken ben ik inmiddels te oud. Romans genoeg die je wel als tiener moet lezen, willen die impact hebben.

Douwe Draaisma, de hoogleraar in de geschiedenis van de psychologie, lukte het om een bundel met artikelen te schrijven waar ik de eerste vijfentwintig jaar nog te jong voor ben. Al zal ik het boek ook dan waarschijnlijk stomvervelend vinden. Toch heeft hij me onbedoeld wel overtuigd dat het wijs is om boeklog bij te houden. Deze periode in mijn leven — en alles wat ik daarin lees — wordt makkelijk vergeten. Waarschijnlijk. In elk geval vond Draaisma dat bij oudere mensen vooral de herinneringen aan hun kindertijd en tienerjaren opmerkelijk helder waren. Dit in tegenstelling tot de decennia die daarop volgden. Zulks heet dan het reminiscentie-effect.

Goed aan dit boek is de uitleg hoe weinig wij weten over het menselijke geheugen. Draaisma heeft het erover dat wetenschappers wel honderden verschillende soorten geheugen onderscheiden — wat meestal betekent dat er maar wat gedaan wordt, en niemand het weet.

En juist omdat er zo weinig bekend is over het onderwerp, gaat Draaisma over tot wat ik voor het gemak nu maar de Sacks-aanpak doop. [Oliver Sacks wordt overigens ook geïnterviewd in deze bundel].

De Sacks-aanpak bestaat eruit dat je door ziektegevallen te beschrijven impliciet ook aangeeft wat nu gezondheid is. En voor mij zit daar strikt logisch geredeneerd een wat tergende paradox in.

In De heimweefabriek doet Draaisma dus moeite om te laten zien wat er overblijft aan geheugen bij mensen die gezien hun leeftijd al aardig wat geheugen kwijt zijn. Onder meer. Verder probeert hij uit te leggen wat het verschil is tussen normaal geheugenverlies bij ouderen, en beginnende dementie. Ook toont hij aan dat al die software om het geheugen te trainen alleen leert om beter met die software om te gaan. Dus staat er ook weer wijze raad genoeg in. Maar dat is allemaal wijsheid voortkomend uit een vrij beperkte ervaring. Meer niet.

Douwe Draaisma, De heimweefabriek
Geheugen, tijd & ouderdom

142 pagina’s
Historische Uitgeverij, 2008

Mens als metafoor ~ Pieter Vroon en Douwe Draaisma

De mooiste boeken staan soms al lang in de kast. Ik zag dat dit boek opnieuw is uitgegeven. Vroeg me af waarom, omdat het toch al vijfentwintig jaar oud is. Las, en kon de uitgever niets anders dan een groot gelijk geven.

Boeken als De mens als metafoor zijn altijd frisse oerbronnen. Die zouden eigenlijk permanent in druk moeten blijven; hoogstens af en toe bijgewerkt met de allerlaatste wetenschappelijke inzichten. Om zo elke generatie opnieuw een helder inzicht te bieden in wat kennis is, en wat niet. Want, weliswaar proberen wij allen wel zo goed mogelijk vast te leggen wat we weten, tegelijk falen we daarin, door de keuzes die we noodgedwongen ter verklaring maken.

In de eerste plaats is dit boek een elegante inleiding in de wetenschapsfilosofie. Vervolgens wordt deze kennis toegespitst om nogal kritisch naar de ontwikkeling van de psychologie te kijken. Want, die heeft wel heel wetenschappelijke pretenties, maar kan deze nauwelijks waarmaken.

Mede geïnspireerd door hun veelal technische metaforen, proberen psychologen wetenschappelijk te lijken door de natuurkunde te imiteren. Zij baseren zich daarbij echter meer op de natuurkunde zoals die op school wordt onderwezen dan op de feitelijke structuur van het vak. Place wijst erop dat ongeveer de helft van alle natuurkundige publikaties van theoretische aard is, waarbij zelfs niet eens naar proefnemingen wordt verwezen. In de psychologie staat daarentegen het kralen rijgen in de vorm van het genereren van nieuwe feiten en feitjes centraal, die bijna per artikel theoretisch worden ‘verantwoord’. […] Dat geheel leidt tot een richtingloos en onsamenhangend gebeuren, waaruit langzamerhand niemand meer wijs kan worden. [257 – 258]

Centraal in dit boek staat het gebruik van metaforen, om wetenschappelijke inzichten te verduidelijken. Daarbij bestaan er verschillende soorten metaforen; Vroon en Draaisma laten ook een heel rijtje definities en functiebeschrijvingen passeren, zonder hierbij zelf tot een eigen interpretatie te komen. Het is hen met dit boek vooral te doen om te tonen welke metaforen gebruikt zijn om het functioneren van mens en dier te verduidelijken, en wat daarbij dan de problemen zijn; of waren.

Zo is momenteel nog steeds geliefd om het brein te vergelijken met een computer, waar dit voorheen de radio was, en daarvoor nog de klok. Telkens hebben wetenschappers ter vergelijking de meest geavanceerde techniek gekozen die op dat moment maar beschikbaar was.

Punt is alleen wel dat het gebruik van zo’n metafoor niet alleen kan verduidelijken, maar ook kan verblinden. Vroon en Draaisma schrijven ergens dat alleen al het bestaan van het woord flogiston, voor de stof die vuur mogelijk maakte, het nutttige denken over de thermodynamica tijden vertraagd heeft.

En bij het gebruik van ‘computer’ als metafoor voor het menselijke brein, is inmiddels het probleem opgetreden dat ook niemand meer exact kan uitleggen hoe computers hun resultaten behalen. Daarvoor zijn die apparaten, en hun besturingssystemen, te ingewikkeld geworden. Dus leggen computerexperts het functioneren van hun vondsten uit, met dezelfde metaforen die ooit bedoeld waren om de werking van de menselijke geest te verklaren.

Zo blijft het pielen.

Met onze zelfkennis is het niet anders gesteld: we hebben te maken met een gesloten circuit waar in het antwoord de vraag beïnvloedt en de vraag het antwoord, en er is geen einde. De mens kan hoegenaamd niets over zichzelf als geheel zeggen. Het is invoelbaar dat weinigen hiermee tevreden zijn en zoeken naar stelsels of principes die deze cyclus tot rust brengen. Sekten, levensbeschouwingen en religies voorzien hier veelal in door archimedische punten te leveren waarop de lus wordt opengebroken (‘ik ben de alpha en omega, het begin en het einde’). [267]

Pieter Vroon en Douwe Draaisma, De mens als metafoor
Over vergelijkingen
van mens en machine
in filosofie en psychologie
303 pagina’s
Ambo, Tweede herziene druk, 1985

Ontregelde geesten ~ Douwe Draaisma

Het is tóch anders. Zo luidt het balsturige motto van mijn andere weblog niet voor niets. Ademloze bewondering bewaar ik alleen voor de kunsten. Alles wat wetenschappers doen, of de mensen die zich professionals wanen, dient kritisch benaderd te worden. Het vaak zo blinde vertrouwen in hun expertise roept gevaren op. Doktoren zijn het grootste gedeelte van de menselijke geschiedenis vooral bezig geweest hun patiënten te vermoorden, aldus Druin Burch.

En als u mocht denken dat ik enkel maar wat voor de lol lees. Nee. Door al die boeken vormen zich patronen in mijn denken, die daar eerder niet aanwezig waren. Ik bedoel, een mening hebben, dat lukt iedereen nog wel. Maar gebaseerd op achtergrondkennis iets zeggen, is toch iets anders.

Zo begin ik me door onder meer de boeken van een Steve Jones, of een Bert Keizer, ineens een geschiedenis in de geneeskunde te ontwaren, waarbij we nu ongeveer in de donkere Middeleeuwen ronddwalen. De constatering moet wel zijn dat we betrekkelijk weinig weten; de Verlichting moet nog komen. De grootste vooruitgang wordt nog steeds geboekt in de diagnostiek. Maar bij de behandeling van kwalen en ziektes is vaak niet duidelijk waarom iets werkt. Laat staan waardoor de ziekte ontstond, en wat voor rollen bijvoorbeeld bacterieën of iemands genen daarbij spelen. Of soms al veel eerder hebben gespeeld.

Daarom ook was het prettig een boek te lezen dat echt over de geschiedenis van de geneeskunde ging. Al beperkt die zich dan tot geestesaandoeningen die vooral bekend zijn onder de naam van wat meestal hun ontdekker was.

Douwe Draaisma ging na wat voor een man die Parkison nu was, of die Alzheimer, Asperger, en die Gilles de la Tourette. En in die dertien portretten klinkt steeds weer door hoe moeilijk het is om diagnoses te stellen; om nog te zwijgen wat het eist om oorzaken te vinden.

Zelf bezat Draaisma de opmerkingsgave niet om een neurologische afwijking te vermoeden achter iemands wanen, zo bekent hij eerlijk in het woord vooraf. Maar hij heeft wel het inzicht gehad om interessante verhalen te vermoeden achter de namen voor stoornissen die iedereen wel kent, zonder iets over de naamgevers te weten.

Douwe Draaisma, Ontregelde Geesten.
Ziektegeschiedenissen

288 pagina’s
Historische Uitgeverij, 2006

Verborgen raderwerk ~ Douwe Draaisma

Draaisma zet in dit boek twee discussies achter elkaar, waarvan de eerste in een impasse vastliep, en de tweede daartoe neigt.

Het eerste debat gaat over de vraag of dieren een bewustzijn hebben. Die kwestie werd opgeroepen door Descartes, in zijn Discours de la méthode, en zorgde indertijd voor enige lucht. Hij zei dat dieren enkel machientjes zijn, wat als implicatie had dat ze straffeloos te misbruiken waren.

In de aanloop tot dit discussiepunt besteedt Draaisma veel tijd aan een onderzoek naar welke machines Descartes in gedachten kan hebben gehad. Klokken leken toendertijd nog wel het meest geavanceerd.

De tweede discussie is het huidige twistpunt binnen de studie van de Kunstmatige intelligentie (AI) of machines werkelijk denken, danwel een bewustzijn kunnen hebben. Dit gedeelte raffelt de schrijver wat af, hoewel zeker de basiskennis wordt aangedragen. De Turing-test komt langs, Weizenbaum’s menselijk reagerende computerprogramma Eliza, Searle’s Chinese room argument; kortom wat ieder denkend mens over computerintelligentie hoort te weten.

Ik wist dat dus al.

Dus nee, ik merkte al heel veel boeken te hebben gelezen waarin dezelfde onderwerpen behandeld zijn. Dat valt Draaisma moeilijk te verwijten. En te complimenteren is zeker dat hij die twee discussies naast elkaar zet. Hoewel hij daar vervolgens niet heel veel mee doet, helaas.

Douwe Draaisma, Het verborgen raderwerk
Over tijd, machines, en bewustzijn

205 pagina’s
Uitgeverij Ambo, 1990


Vergeetboek ~ Douwe Draaisma

Over de boeken van Douwe Draaisma ben ik inmiddels vrij snel uitgepraat. Sinds hij over het geheugen is gaan publiceren, lijkt elke nieuwe titel namelijk sterk op de vorige. Zo’n boek biedt dan telkens een reeks losse artikelen, die allemaal op een verschillende manier over de studie van het geheugen gaan.

En sommige van deze stukken hebben me altijd veel meer te zeggen dan andere.

Biedt zo’n titel meer artikelen die ik met plezier las dan gemiddeld, lijkt het al gauw goed. Maar biedt het boek minder aansprekend materiaal, is er altijd wel een hoofdstuk waarin iets staat dat me bijblijft.

Wel toont Vergeetboek zonder meer aan dat Draaisma een steeds betere schrijver wordt.

Meest interessante artikel voor mij ging ditmaal over eerste herinneringen, en welke mechanismen een rol kunnen spelen dat iets onthouden wordt, of iets verdwijnt. Alleen al omdat ook ik ooit wat van mijn herinneringen heb opgetekend, uit de tijd voor dat ik schrijven kon; en toen heb nagedacht over wat daarbij speelde.

Mooi is helemaal wat Draaisma schrijft over de vorming van het autobiografische geheugen. Er lijkt eerst een ‘ik’ te moeten zijn; een kind moet beseft hebben dat het een ‘zelf’ heeft, voor dat herinneringen structureel bewaard blijven.

Bovendien is er de ontwikkeling van taligheid die invloed krijgt, waardoor vooral de herinneringen worden bewaard die een verhaal zien — wat dan weer ten koste gaat van het onthouden van meer zintuiglijke waarnemingen.

Vergeetboek biedt verder hoofdstukken over waarom we dromen zo makkelijk vergeten — al meende ik dat Draaisma ook elders al eens betoogde dat dromen geen lineaire verhaalstructuur hebben, wat het onthouden ernstig bemoeilijkt. Er zijn wat portretten aan mensen die van belang zijn geweest in het geheugenonderzoek, zoals de geleerde Korsakov, of Henry M., een epilepsiepatiënt die zijn geheugen verloor na een hersenoperatie, en ons veel leerde over hoe het opslaan van informatie werkt.

En er zijn meer literair getinte uitstapjes: over het vergeetboekje, uit een Bommel-verhaal, en andere essayistische bespiegelingen over het onthouden van gezichten.

Maar in mijn hoofd zal ik deze uitgave uit de feuilletonreeks waarschijnlijk al gauw niet meer kunnen onderscheiden van de vorige.

Douwe Draaisma, Vergeetboek
277 pagina’s
De Historische Uitgeverij, 2010

Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt ~ Douwe Draaisma

Het beste aan dit boek is de titel, dus wacht ik eigenlijk al een tijd tot iemand die parafraseert voor een boek over het jonge vaderschap. Of zo. Tegenvallend is niet zo zeer de inhoud, maar het simpele feit dat in het boek losse stukken gebundeld zijn, die als enige verband hebben dat ze over het geheugen gaan. Dat levert een merkwaardig mengelmoes op, van tamelijk technische artikelen afgewisseld met losse stukjes die duidelijk voor een veel breder publiek geschreven zijn.

Ook komen slechts enkele onderdelen van het geheugenonderzoek vrij uitgebreid aan de orde. Vooral een paar negentiende-eeuwse pioniers worden door Draaisma breed geëerd. Maar wat ik vervelender vind, is dat ik blijkbaar al zo veel over het hersenen, bewustzijn en geheugenwerking heb gelezen, dat de meeste informatie over de actuele stand van zaken in het onderzoek me al bekend was. Loftus, Sacks, of Wagenaar, ik las ze allemaal zelf al eens.

Dus ging ik merkwaardig genoeg ineens missen wat me al langer intrigeert, en waar het in boeken over geheugen nooit over gaat. Hoe komt het bijvoorbeeld dat we ons pijn niet kunnen herinneren, maar als een bekende pijn weer optreedt die onmiddellijk herkennen?

Of, in hoeverre hebben niet ook spieren een duidelijk geheugen, gezien het enorme tempo waarin ze weer geschikt worden voor taken die eens normaal waren, maar jaren niet zijn gedaan?

Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt is een heel goed boek, dat is makkelijk te zien. Maar ik las het te laat in mijn leven. Blijkbaar al te snel bestaan.

Douwe Draaisma, Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt
De geheimen van het geheugen

329 pagina’s
Rainbow paperbacks 2004, 2001 oorspronkelijk