Disturbing the Universe ~ Freeman Dyson

Weer eens had ik een ernstig gevoel van déjà lu. Ik herinner me dat Freeman Dyson ooit door Wim Kayzer geïnterviewd is, voor diens TV-programma Een schitterend ongeluk, uit 1993. Maar het lijkt me sterk dat passages uit die gesprekken ergens woordelijk in mijn geheugen zijn blijven hangen. Tegelijk ben ik vrij zeker van voor die uitzendingen nooit van Dyson gehoord te hebben. Evenmin is er de afgelopen vijftien jaar eerder een boek van hem in huis geweest.

Dus las ik over de jeugd van een theoretisch natuurkundige in het Groot-Brittannië van voor de Tweede Wereldoorlog, en het was of ik alles al wist.

Ik las over zijn ervaringen in de oorlog, waar hij met steeds grotere tegenzin werkte voor het Bomber Command, en het bevestigde alleen mijn kennis maar.

Later kwam Dyson in de VS terecht, waar hij onder meer nauw optrok met fysici die hebben geholpen de atoombom te ontwikkelen. Eén daarvan is de natuurkundige Richard Feynman, en van hem weet ik zeker de autobiografische werken te hebben gelezen.

Een tijd later speelt waarover John McPhee het boek The Curve of Binding Energy heeft geschreven; dat het betrekkelijk simpel is om de informatie te verzamelen nodig om een atoombom te kunnen maken. Ook daar heb ik misschien iets aan ontleent.

Als ik dit boek eerder heb gelezen, dan is het me in elk geval toen niet gelukt het uit te krijgen. Het laatste deel bevat namelijk verschillende verrassende essays die nogal losstaan van het autobiografische gedeelte ervoor. Het was Dyson met dit boek erom te doen een niet wetenschappelijk geschoold publiek meer te vertellen over wat wetenschap is, en allemaal vermag. Dat spitst zich op het laatst bijvoorbeeld nog toe op vragen als wat argumenten kunnen zijn dat er toch een ontwerper is, voor alles.

Het niveau van deze beschouwingen wisselt sterk — het boek eindigt zelfs met een rare droom — en toch was ik er blij mee ze te hebben mogen lezen. Iemand helder denkend aan het werk te kunnen zien, is nog altijd een voorrecht.

Freeman Dyson, Disturbing the Universe
283 pagina’s
Basic Books, 1979

Many-Colored Glass ~ Freeman J. Dyson

Als Freeman Dyson op dreef is, zijn weinig denkers interessanter. Want hij houdt altijd zo’n goede balans, en zegt daardoor ook zo vaak iets zinnigs. En de bundel A Many-Colored Glass is goed. Want die bood me soms per bladzijde meer dan andere schrijvers lukt in een boek.

In deze uitgave zijn lezingen verzameld. Voor een deel zijn dat de Page-Barbour lectures uit 2004 — en Dyson vulde deze voor de gelegenheid aan met andere lezingen die hij hield voor een breed publiek met een vergelijkbaar thema.

Dat onderwerp is, in de breedste zin, de vraag hoe alles om ons heen zich presenteert aan ons. En hoe wij daar dan op reageren.

Slechts eenmaal koost de natuurkundige daarbij een onderwerp dat mij te academisch was — dan gaat hij in debat met een ander over de vraag of het leven zoals wij dat op aarde kennen eindig is. De zon dooft nu eenmaal uit, over miljarden jaren. Maar houdt dan alles op? Volgens Dyson niet, en hij concludeert ook dat zijn criticaster het eigenlijk met hem eens is — alleen verschillen hun inzichten in hoe het leven zich dan verder ontwikkelen kan.

Veel nuttiger was onder meer Dyson’s herhaalde uitwerking van het idee van de denker Isaiah Berlin, dat er in de wetenschap vossen bestaan en egels. Waarbij de vossen weliswaar heel veel weten, alleen wel heel oppervlakkig, en de egel enkel éen groot ding beseft.

Want dan ziet hij de huidige tijd in de wetenschap als een periode van vossen. Die gezamenlijk heel nijverig allerlei puzzelstukjes invullen in het raamwerk dat egels, zoals Einstein, al hebben uitgelegd.

Aan egels ontbreekt het op dit moment — en dat kan toeval zijn, maar dit kan ook aan de tijd liggen. De geschiedenis leert nu eenmaal dat vossen en egels zelden tegelijk kunnen floreren.

Dyson [1923] geeft dan aan een ketter te zijn, die met graagte bestaande wijsheden weegt op hun waarheid. Alleen heeft zijn leeftijd hem inmiddels bijna onschadelijk gemaakt. Oude mannen doen er niet meer toe in het debat. Zelfs al hebben ze in het verleden bijna altijd gelijk gehad.

En ketterij blijft nodig; opdat wetenschap of politiek niet in onnozele dogma’s verzandt. Alleen merkt Freeman Dyson dan op dat maatschappelijke debatten te vaak gaan over onderwerpen waarover niemand voldoende kennis heeft. Vanzelfsprekend komt hij dan te spreken over de menselijke invloed op de opwarming van de aarde. Om dan te constateren dat het binnen dit debat zelfs gevaarlijk is om toe te geven dat je kennis tekortschiet; zelfs al is dat omdat ons aller kennis tekortschiet. Want met zulke onzekerheden kan blijkbaar niemand iets — behalve de ketter negeren.

Maar stelt Dyson dan: zolang we niet weten waardoor de ijstijden veroorzaakt zijn, is ook onzeker of de toename van koolstofdioxide in de atmosfeer de komst van een nieuwe ijstijd tegenhoudt, of juist bespoedigt.

Tegelijk relativeert hij zijn eigen voorspellende gaven dan ook weer; omdat Dyson evenmin altijd de wijsheid in pacht heeft over de toekomst. Zo gaf hij ooit totaal het verkeerde advies aan Francis Crick — de ontdekker van het DNA.

Crick wilde na de Tweede Wereldoorlog van natuurkunde switchen naar biologie. Want hij had het idee door de oorlog zes jaar aan ontwikkeling te hebben gemist, door zijn werk voor de inlichtingendienst. Onderzoek doen op een helemaal nieuw terrein leek hem aanlokkelijker dan om hard te moeten werken om weer de kennis op te halen die hij ooit moeiteloos bezat.

Biologie wordt pas over een jaar of twintig interessant, wist Dyson toen heel zeker, blijf in de natuurkunde. Waarop hij numoest toegeven blij te zijn dat Francis Crick zijn wijze raad vervolgens totaal genegeerd had.

En tegelijk is zelfs zo’n voorbeeld ook weer een briljante illustratie om toch vooral voorzichtig te blijven met al wat je voor waar aanneemt.

Freeman J. Dyson, A Many-Colored Glass
Reflections on the Place of Life in the Universe

162 pagina’s
University of Virginia Press, 2007

Schitterend ongeluk ~ Wim Kayzer (red.)

Ambitie is een mooi ding, zolang anderen daar niet onder hoeven te lijden. En een vraag is voor mij of Wim Kayzer met enkele televisieprogramma’s in de jaren negentig niet ambitie toonde van het verkeerde soort; hoe vaak die uitzendingen ook geprezen zijn.

Hij vertilde zich nogal aan sommige gesprekken. Omdat hij niet de neutrale vragensteller was die enkel zijn gesprekspartner liet schitteren. De mannen die geïnterviewd werden, waren onderdeel van een groter plan.

En dan zijn de meeste van zijn gesprekspartners beleefd genoeg om Kayzer vriendelijk te tolereren. Maar zo af en toe waren sommigen onder hen dat ook niet. En die gesprekken waren eigenlijk veel interessanter.

Ik herinner me een boeiende aanvaring tussen Wim Kayzer en een zwijgende J.M. Coetzee.

In deze bundel uit 1993 heeft vooral Stephen Jay Gould weinig geduld met Kayzer’s manier van denken. Hij vindt die ‘romantisch’.

Kayzer: Stel, u bent op zoek naar fossielen, bijvoorbeeld in de Burgess Shale, en u vindt iets eigenaardigs. Het ligt daar in uw hand, wat voor gevoel geeft dat dan? Gewoon: goh aardig een fossiel, een bijzonder fossiel en ‘Kijk, Charles kom eens hier, ik heb iets aardigs gevonden’, of…

Gould: Kijk, u bent nog steeds op zoek naar die grote Aha-Erlebnis. Als je een belangrijk fossiel vindt, besef je dat hoogstwaarschijnlijk pas als je thuis bent en het bestudeert, en waarschijnlijk is het bloedheet en al half vijf ’s middags, zodat je alleen nog maar naar huis wilt…

Kayzer: Dat is niet echt de Aha-Erlebnis die ik bedoel…

Gould: U zult het niet uit mijn mond horen! Zo werkt het niet, en zo werken de meeste mensen niet, denk ik. Volgens mij is het een romantische mythe die zijn oorsprong vindt in de literatuur en de journalistiek. Het is allemaal een kwestie van karakter. Je hebt mensen die vreselijk opgewonden raken en beginnen te jubelen als ze iets nieuws en spannends zien. Grote ontdekkingen worden meestal niet gedaan op het moment dat je iets vindt, ze worden gedaan in de maanden dat je erover nadenkt. [117-118]

Aan het eind van het boek, of eigenlijk het TV-programma, werden de zes geïnterviewden nog eens bij elkaar in éen ruimte gezet. Waarbij Kayzer waarschijnlijk hoopte zo een wonder te kunnen oproepen.

En dit gesprek had ook wel enkele sprankelende momenten; ondanks de totaal geforceerde setting. Tegelijk duurde het veel te lang. En bleven enkele gesprekspartners veel te beleefd.

Ik weet niet meer of ik in 1993, bij de oeruitzending van Een schitterend ongeluk, alle delen gezien heb. En of de interviews toen niet door elkaar gemonteerd waren, in plaats van losse gesprekken te zijn; zoals in dit boek.

Wel weet ik voor het moment van uitzending al opvallend veel van de geïnterviewde schrijvers te hebben gelezen. Van Oliver Sacks had ik zelfs al boeken, net als van Stephen Jay Gould. Van Dennett kende ik werk, en waarschijnlijk van Stephen Toulmin ook al.

Nu zou ik alleen om die reden al niet meer kijken. Schrijvers moet je lezen. Schrijvers moet je niet in beeld zien stamelen over onderwerpen waarover ze al zo veel beter geschreven hebben.

Interviews met een auteur of wetenschapper hebben ook hoogstens twee functies. Ze kunnen absoluut dienen als een soort introductie tot zijn of haar werk; al was het maar door hun naam publiek bekend te maken.

En heel soms hebben interviews nut als de vragensteller zijn gesprekspartner kan prikkelen tot gedachten die deze nog niet eerder had geformuleerd.

Kayzer vind ik alleen geen geweldig interviewer. Kayzer had te zeer een eigen plan met de gesprekken om zich te willen laten verrassen. Kayzer wist te weinig van wetenschap. En Kayzer had een te willekeurige verzameling wetenschappers bij elkaar gezocht. Slechts Stephen Jay Gould wees hem er op dat hij daardoor makkelijk onzin kon oogsten.

Kayzer: Wat was er gebeurd als de dinosaurussen niet waren uitgestorven.

Gould: Dan waren ze er waarschijnlijk nog. [124]

In deze bundel was het interview met Sacks het slechtste, want een ongestructureerde brij — omdat de vragensteller te veel thema’s wilde aansnijden.

De rest was niet direct vervelend, maar ook niet per se vreugde verschaffend.

Maar ooit was dit dus televisie waar men over sprak. Wat dus maar weer aantoont dat het bij TV zelden om inhoud gaat. Het is allereerst de gebeurtenis die telt.

Een schitterend ongeluk
Wim Kayzer ontmoet Oliver Sacks,
Stephen Jay Gould, Stephen Toulmin,
Daniel C. Dennett, Rupert Sheldrake
en
Freeman Dyson
432 pagina’s
Uitgeverij Contact, 1993