Argewaasje fûn – Argewaasje jûn ~ Trinus Riemersma

Trinus Riemersma is gjin dichter, derfoar ha syn fersen te min poëzy. Ritme ûntbrekt en rym alhielendal, útsein yn’e titel dan. Wat er wol oernommen hat is de kompaktheid fan poëzy en de emosjonele krêft. En dy beide eleminten brûkt er by tiden prachtich. Dat, hoewol’t alle hûndert gedichten yn dizze sammelbondel ek as proaza te lêzen binne, helpet de keazen foarm al harren boadskip better oer te bringen as proaza oait kind hie.

Fansels fûn ik de skeldstikken it aardichst. Nocht oan ûnnocht mei ik no ienkear wol oer.
 
 
 

Trinus Riemersma, Argewaasje fûn – Argewaasje jûn
Sammele fersen

109 pagina’s
Koperative Utjowerij, 1996

Hoe binne de helten fallen ~ Tr. Riemersma (bes.)

Wat gebeurde er met Bauke de Jong nádat hij aanleiding was tot het grootste conflict in de na-oorlogse Friese literatuur? Volgens Lolle Nauta werd er nauwelijks meer iets van hem vernomen. Maar dat vind ik niet echt een antwoord.

Bezorger Trinus Riemersma gaat evenmin op die vraag in, in deze bundel met bronmateriaal uit de jaren zestig. En dit is werkelijk het enige dat ik op dit boek heb aan te merken. Omdat de voorgeschiedenis en het conflict ruim aandacht krijgen, maar het vervolg blijkbaar bekend wordt geacht.

Voor de rest had ik geen beter boek kunnen lezen over wat mij intrigeerde over deze kwestie, die hier eerder al terloops langs kwam in boeklogjes over Nauta en Douwe Tamminga. Dat conflict met zijn vele lagen. Omdat ik alle artikelen te lezen kreeg die er toen over verschenen.

Zo speelde er een voorgenomen fusie tussen Friese literaire tijdschriften. Maar niet alleen hadden de betrokken redacteuren verschillende opvattingen over literatuur, er was ook sprake van een gapende generatiekloof. Dat verschil was niet alleen merkbaar in hoe er over boeken werd gedacht, maar onder meer ook in de ideeën over wat er nu moest met dat Fries.

Kristallisatiepunt in deze meningsverschillen werd in 1965 een aanval van voornoemde Bauke de Jong in het blad Asyl, op éen van de grootheden in het Friese wereldje. Deze Eeltsje Boates Folkertsma had namelijk volgens De Jong in 1939 nog opmerkelijk anti-semitische frasen gepubliceerd, en ook wel erg benadrukt hoe uniek Germaans het Friese volk niet was.

Niemand die daar toen iets van vond. En ook na de oorlog bleef Folkertsma onverstoord doorpubliceren.

Er ontspon zich daarom een felle discussie over De Jong’s aanval. Waarin voor de ouderen vooral de boodschapper het gedaan had. Posities werden ingenomen, en harde taal gebruikt.

Maar ruim een jaar later kwam Bauke de Jong met nog een aanval op een Friese grootheid; de hoofdredacteur van de grootste dagblad: de Leeuwarder Courant. Na het dodelijke ongeval van deze Jan Piebenga sprak De Jong een kritisch in memoriam uit voor de regionale radio.

Als Piebenga en Folkertsma over het Fries-zijn spraken, was het of zij klaarkwamen. En nadenken kon Piebenga ook al niet, zonder in de geopenbaarde kennis te vervallen van de Christelijke retoriek, zo klonk het.

En ik ben blij deze woorden nu eens integraal te hebben kunnen lezen. Riemersma zij voor zijn vele speurwerk bedankt. Zo kan ik nu bijvoorbeeld beter begrijpen waarom Lolle Nauta met het Friese wereldje brak. Hij was het die Bauke de Jong voor de radio had gehaald, en redactielid maakte van het literaire blad De Tsjerne.

Dat die generatiestrijd even zo fel oplaaide, illustreert ook wel een aantal andere zaken voor mij. Bijvoorbeeld hoe geïnstitutionaliseerd het denken over de Friese taal is geworden.

Nu heeft dat zo zijn gevolgen. Ik kan bijvoorbeeld sinds december 2004 gewoon over Friese zaken schrijven, zonder meteen een politie-inval te hoeven verwachten. Dit is een hele opluchting, dat begrijpt u. Nee, dat er geen discussie is geweest over de onzinnige wet dat alle bepalingen uit het Europese handvest voor minderheden onverkort voor elke Fries opgaan, laat zien dat er ook van alles uitstierf sinds de jaren 60.

Zelfs al was toen ook niet te zeggen wie nu die Friezen zijn.

Trinus Riemersma (bes.), Hoe binne de helten fallen
199 pagina’s
Utjouwerij Venus, 2006

Kul oer it skouder ~ Tr. Riemersma (bes.)

Voor schrijvers als Hemingway was het een vertrouwd literair gereedschap. Laat belangrijke zaken of gebeurtenissen uit het verhaal weg, en het wordt daar sterker door, zo schreef hij in ‘The Art of the Short Story’. Lezers gaan dan nadenken.

Of noem een toneelstuk Wachten op Godot, en duidelijk is dat Godot er in een grote rol in speelt. Daarvoor hoeft die niet eens te zien te zijn.

Literaire voorbeelden genoeg om te verdedigen waarom in een boek of tekst nogal wat feitelijke informatie mag ontbreken. En toch vind ik zoiets een nogal elementair gebrek dat bij de uitgave van wat toch een bronnenboek is over literatuurgeschiedenis. De kul oer it skouder is zo’n verzameling bronnen.

Riemersma draait merkwaardig om de hete brei heen met dit boek. De ruimte in zijn inleiding gebruikt hij helaas vooral om vooruit te lopen op de inhoud. En die inhoud bestaat uit wat anderen schreven over het Friese literaire tijdschrift Quatrebras [1953-1968], het tijdschrift voor experimenten. Wat die anderen schreven was doorgaans weinig vleiend.

Maar het is heel simpel, alles wat in dit boek staat, geschiedde voor mijn geboorte. Dus heb ik context nodig om de inhoud te kunnen begrijpen. Ook al omdat Riemersma nog weleens aanvoert dat er in de jaren zestig tenminste nog belangstelling was voor Friese literatuur. Dus vraag ik me gewoon een paar heel elementaire dingen af. Hoeveel mensen lazen Quatrebras? Hoe vaak kwam het uit? Hoeveel nummers zijn er in totaal van verschenen? Wie waren de redacteuren, en wat werd er van hen? Waren de openbare bibliotheken erop geabonneerd, of deden die bijvoorbeeld niet aan Fries?

Waren er wel openbare bibliotheken zoals we die nu kennen?

Nu mist de samensteller zelfs de voorkomendheid om lezers te verwijzen naar andere boeken, waar wel iets feitelijks over Quatrebras is te vinden. Met plaatjes van het uiterlijk bijvoorbeeld. Of met fascimiles van een colofon.

Ik vind het jammer de schaarse feitjes die vermeld staan, nu moeten worden ontleend aan meningen van anderen. Dat is toch of je een schouwburgvoorstelling beoordelen moet aan wat je aan gebabbel in de pauze opvangt, zonder verder iets te kunnen zien.

Of — om de vaak zo zure toon van dit boek aan te houden — het is of ik als lezer een ongeluk moet reconstrueren door wat getuigenverklaringen van mensen die een klap vernamen en sirenes langs hoorden gieren.

Wat zich nu ook wreekt, is dat Riemersma’s eerdere bronnenboek, Hoe binne de helten fallen, zo aardig compleet was. Dat boek had namelijk wel een duidelijke kern. De twee teksten die Bauke de Jong in de jaren zestig schreef, en uitsprak, tegen alle gedweep met het Fries-eigene stonden er beide in zijn geheel in. Dit maakte het juist zo aardig om te kijken hoe diens woorden door anderen ontvangen werden.

Ook de bundel Op ‘e barrikaden en der by del uit 2005 toont wel een min of meer afgerond geheel. Dit bevat een verzameling aan tijdschriftartikelen die Riemersma zelf schreef, tot 1972. Wat hij daar deze eeuw aan toevoegde als commentaar, verrijkte het geheel.

In De kul oer it skouder mist mij daarom te veel. En door die twee eerdere boeken, die voor mij wel zeer geslaagd waren, begrijp ik niet goed waarom er zo veel moet missen.

Tenzij ik aan het interpreteren ga. Tenzij ik me dan bedenk dat geloven altijd weglaten. Een fundamentele eigenschap van menig religie bestaat eruit de kwaliteiten of eigenschappen van het allerhoogste juist niet te beschrijven. Of dit zelfs te verbieden.

Misschien is dit boek daarom nog het meest te beschouwen als een late eredienst van Trinus Riemersma persoonlijk. Een eredienst aan het experiment in de literatuur, dat ook voor hem zo belangrijk zou worden. Alleen zag hij dat toentertijd nog niet. Riemersma werd in 1964 redactielid van De Tsjerne, en niet van Quatrebras. Terwijl bij De Tsjerne de grootste kritikasters tegen het experiment bleken te zitten. Toen.

Tr. Riemersma (bes.), De kul oer it skouder
198 pagina’s
Utjouwerij Venus, 2007
isbn 978-90-5998-042-6
priis: € 17,90

Libben en dea neffens Jelke Bos ~ Tr. Riemersma

Er schijnen meer foto’s en filmpjes van honden online te staan dan van katten. Dat was me niet opgevallen. Ik ben van dat andere kamp. Moest ik wel toegeven dat het subgenre van de filmpjes over honden die sokjes of schoentjes aankrijgen heel leuk beeldmateriaal kan opleveren.

En dan zijn het niets eens de honden, en eerder de eigenaren van deze dieren waarschijnlijk die me tegenstaan. Met hun domme egoïstische gedrag zo vaak. Zoals dat ze hun honden overal op straat lieten kakken, voorheen. Of dat onbenul om hun beest los te laten lopen waar dat niet mag, in het voorjaar, in de natuur waar zo’n dier dan van alles vernielen kan.

Roedels honden zonder baas heb ik overigens ook ontmoet, op mijn fietsreizen. Dat heeft mijn achterdocht tegenover het soort niet echt geholpen.

Misschien las ik daarom nooit eerder de novelle Libben en dea neffens Jelke Bos [Leven en dood volgens Jelke Bos]. Terwijl Trinus Riemersma de enige schrijver was in het Fries van wie ik ooit echt alles lezen móest. Dat boek biedt een monoloog van Riemersma’s oude labrador Jelke. En hoe interessant kon dat zijn?

In de oorspronkelijke versie uit 2001 werd Jelke Bos trouwens nog gewoon als schrijver op het kaft gezet — Bos is de achternaam van Riemersma’s tweede vrouw. Dat schijnt de verkoop vervolgens nogal nadelig beïnvloed te hebben.

En toen viel deze novelle me in eerste instantie behoorlijk mee — alleen had ik er daarop niet over moeten gaan nadenken.

Libben en dea neffens Jelke Bos lijkt me in de kern een wat melancholische poging van de schrijver om te verwerken dat er alweer een lieve hond dood is gegaan van hem. Een manier om de humor terug te vinden bij dat verdriet. Maar had Riemersma de anekdotes uit het leven van Jelke zelf rechtuit verteld, dan had dat makkelijk een wee en sentimenteel boek kunnen opleveren over verlies.

Dus maakte Riemersma op papier Jelke nog éen keer levend, alleen dan wel al oud en versleten. In de eerste pagina’s van het boek verdrinkt de labrador al eens bijna, omdat hij de kracht niet meer heeft om bij de wal van een vaart op te komen.

Kijkt de hond in de daarop volgende bladzijden met regelmaat terug op de tijden dat hij nog van alles wel kon. Terwijl uit de monoloog terloops toch ook blijkt dat zijn krachten erg aan het verminderen zijn.

En dan is het mooi dat Jelke een heel ander dier werd dan de hond die zo vaak als personage gebruikt werd in de populaire cultuur. Zelfs al liggen de hoogtijdagen van de eendimensionale helden Rintintin en Lassie, of zelfs de braafchristelijke Snuf de hond, ook alweer vele decennia terug.

Zo duidt Jelke zijn baasje niet anders aan dan met het woord omkoal [sukkel].

Alleen vond ik toch dat Riemersma het dier wat te weinig honds heeft gemaakt om ooit toe te komen aan dat zo prettige uitstel van het ongeloof bij het lezen.

Is de schrijver weliswaar nog te vergeven dat Jelke de hiërarchie niet per se respecteert dat zijn baasje de grote opperhond is in de roedel. Alleen was elke hond die ik gekend heb, en opgeteld zijn dat er nog best wat, telkens wel door van alles afgeleid. Bijvoorbeeld. Enkel de zeer goed getrainden konden dan tegen de natuur ingaan van die eeuwige ADHD.

Ik geef toe, het is een vreemd argument om een schrijver wel toe te staan om een hond taal te geven, en het geen probleem te vinden dat beest over de juiste woorden beschikt voor de dingen, of zelfs filosofische inzichten heeft. En om hem dan toch kwalijk te nemen het dier niet dierlijk genoeg te hebben gehouden. Deze hond is alleen ontzegd ook nog instincten te hebben.

Fictie werkt alleen wel volgens het principe dat het uitgangspunt volkomen absurd of irreëel kan zijn, als daarop de logica van het verhaal vervolgens maar klopt tot in de miniemste details. En in deze novelle was dat voor mij dus niet zo. Riemersma heeft de moeilijkheden ontlopen die kleefden aan de keuze van een hond als vertelstem.

Tr. Riemersma, Libben en dea neffens Jelke Bos
72 pagina’s
Elikser, 2017
oorspronkelijk verschenen als:
Jelke Bos, Tinzen oer it libben en oer de dea, 2001

Op ’e nekke fan ’e wrâld ~ Tr. Riemersma

Ook het Fries heeft columnisten. Misschien wel te veel, net als het Nederlands. Alleen valt op dat slechts weinig Friese columnisten hun werk naderhand nog eens laten bundelen. Dit maakte me op zich al dankbaar dat Trinus Riemersma de moeite heeft genomen een selectie te verzamelen van de columns uit de jaren 1992 tot 2002 .

Is Riemersma bovendien op het moment verreweg de interessantste columnist.

Maar, er blijkt toch een duidelijk verschil te bestaan tussen de columns die hij nu wekelijks schrijft voor de Leeuwarder Courant, en wat hij voorheen publiceerde in de tijdschriften Frysk & Frij en Trotwaer. Ik vind hem nu beter, omdat de hele wereld onderwerp kan zijn in de columns. Deze bloemlezing uit dat oude werk gaat opvallend vaak over Friesland, of de Friese taal. En dat onderwerp is niet groot genoeg om telkens weer iets nieuws over te schrijven.

Nu hebben al die inspanningen wel éen klassieke column opgeleverd: ‘De befruchtsjende holder’, uit 1999. Daarin legt Riemersma uit dat iedereen die in het Fries schrijft daarmee het gebruik van de taal stimuleert, en dus een taalbeweger is. Ook als zo’n auteur hier heel anders over denkt, en slechts meent kunst te scheppen.

Intentie staat nu eenmaal los van ontvangst.

Andersom geldt dan weer niet dat de Friese taalbeweging ook maar iets te zeggen heeft over waar schrijvers zich mee bezig moeten houden. Ook een vernietigende beschouwing over Friese aangelegenheden bevordert het gebruik van de taal, als die in het Fries is geschreven.

Opvallendste uitspraak in deze bundel vond ik evenwel Riemersma’s opmerking over de verschillen tussen het schrijven in het Nederlands, en in het Fries:

[…] dat ferskil liket my te wezen dat it Hollânsk in hele macht sinkonstruksjes klear lizzen hat foar allerhande sitewaasjes. Konstruksjes dy’t troch elkenien brûkt wurde en troch elkenien akseptearre wurde. Hânsume en kreaze ferpakkingen foar kin neat skele hokker ynhâld. Politisy binne bazen yn produsearjen fan ditsoarte foarprogrammearre konstruksjes dy’t har suver fansels folje mei wurden en dêr in sin oan jouwe.

Yn it dialekt wol soks net slagje. Ast yn it dialekt soksoarte út ‘e kultuertaal liende konstruksjes brûkst, beart it as skuorde klokken en de harkers freegje gnyskjend ofst it nochris sizze wolst. It dialekt is de taal fan ‘e lytse mienskip. [94 – 95]

Ik verklaar de tekorten van het Fries als schrijftaal voor niet-literaire teksten altijd omdat er in het corpus aan gepubliceerd werk zo veel zakelijke teksten ontbreken die in andere talen juist wel geschreven worden. Riemersma constateert dat zijn Fries een aardig zelfreinigend vermogen heeft; puur kan blijven zonder dat daar purismen voor nodig zijn.

De ene constatering sluit de andere ook niet uit, natuurlijk.

Tr. Riemersma, Op ’e nekke fan ’e wrâld
(In kar út de kollums fan 1992 – 2002)

118 pagina’s
Utjouwerij Venus, 2004